ook door bestraling met elektrisch licht, en ten tweede heeft hij van den vervaardiger zelven vernomen, dat de stof, welker verdunde damp in de buis dit vreemde verschijnsel vertoont, niets anders is dan watervrij zwavelzuur.
Zon-eklips van 18 Julij 1830.—Van de verschillende berigten aangaande het daarbij waargenomene en de besluiten, welke men meent daarop te mogen gronden, willen wij trachten het voornaamste in 't kort hier weer te geven.
a. Berigt van leverrier en foucault. Deze geleerden, die met villarceau, chacornac en anderen door de Fransche regering naar Spanje waren gezonden, hadden het voornemen om hunne standplaats te kiezen op de helling des bergs Moncayo, in de provincie Tudela, ter hoogte van ongeveer 1400 meters boven de oppervlakte der zee. Reeds op den 16den waren zij met hunne werktuigen daar tegenwoordig; maar de wolken, waarin zij daar steeds waren gehuld, deden vreezen, dat het geheele doel der expeditie op het weder schipbreuk zoude lijden. Leverrier, foucault en novella daalden dus, op den vroegen morgen van den 18den, in de vlakte af om een meer helderen hemel op te zoeken, terwijl villarceau en chacornac met de groote werktuigen op den berg bleven. De eersten waren gelukkig genoeg om hun doel te bereiken. Zij vonden op eene kleine bergvlakte ten zuiden van Tarazona gelegenheid ter waarneming zonder door het kleinste wolkje daarin gehinderd te worden. En zelfs de laatsten zagen bij het begin van den eklips den hemel helder worden, zoodat zij de voornaamste verschijnselen nog zeer goed hebben kunnen waarnemen.
Leverrier nu zag: 1) evenmin als zulks ooit bij vroegere eklipsen het geval was geweest, eenig verschijnsel van refractie der zonnestralen, die digt langs de maanschijf heengingen en dat dus het bestaan van een maandampkring zou aanwijzen. 2) Bij het begin der totale verduistering den lichtkrans (couronne) helder en krachtig als gewoonlijk en aan de westzijde der maanschijf eene helder rood met violette tinten gekleurde lichtwolk, die door eene ruimte zoo breed als zij zelve van de maan was afgescheiden. Een weinig lager waren nog twee dergelijke zigtbaar. Aan de oostzijde zag men drie, schijnbaar met de zon of maan zamenhangende op dezelfde wijze gekleurde lichtbergen of vlammen (protubérances). Wat hij voor en bij het weder te voorschijn komen der zonneschijf zag wordt door hem zelven aldus geresumeerd: het zigtbare deel der uittredende zonneoppervlakte is geheel en tot eene hoogte van 7 à 8 seconden bedekt met eene laag roode wolken, waarvan men de dikte zag toenemen, naarmate zij van achter de maanschijf te voorschijn traden, en de kracht van het steeds helder witte licht der corona toont zeer merkbare ver-