Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/73

Deze pagina is proefgelezen
51
WAT HEEFT DE KOMEET VAN DONATI ONS GELEERD?

bij de komeet van halley en inzonderheid bij de laatst waargenomeue komeet van donati die hebben leeren kennen, nader licht daaromtrent zullen verschaffen.

Dat wij bij de kometen aan geene vaste kern moeten denken, is uit het gezegde ligt op te maken; wij hebben toch gezien, dat het hoogst waarschijnlijk is, dat ook die kometen, waarbij men eene vaste kern meent te hebben waargenomen, misschien geene vaste kernen zouden blijken te hebben, indien men ze door onze hedendaagsche, meer volkomene kijkers had kunnen waarnemen.

Men komt er dan ligt toe om te denken, dat de kometen nevelmassa's zijn, overeenkomende met de wolken, die in onzen dampkring drijven. Het blijkt echter, dat ook deze voorstelling niet geheel juist kan wezen. Al onze gas- of luchtsoorten hebben de eigenschap om de lichtstralen, die er door henen gaan, te breken en zoodanige breking heeft men noch bij de komeet van donati, noch bij eenige andere kunnen opmerken, ook zelfs dan niet, als het licht van eenige ster door het digtste gedeelte des staarts of wel door de kern der komeet ging.

Ook uit de sterkte, waarmede het licht werd teruggekaatst, is een groot verschil merkbaar. Wat zoude er bij voorbeeld moeten geschieden, wanneer wij de komeet eene digtheid toekenden, als die van de heldere wolkjes, die wij soms bij een half bewolkten hemel in de lucht zien drijven en vooronderstelden, dat de komeet op gelijke wijze en met gelijke sterkte als zulke wolkjes het opgevangen zonnelicht terugkaatste? Op deze vraag een antwoord te vinden is niet zoo moeijelijk, als men in den eersten opslag zoude meenen. Wanneer wij toch over dag de maan aan den hemel zien, dan komt haar glans vrij wel overeen met zulk een helder wolkje, en het is slechts door de gedaante dat wij de maan er van kunnen onderscheiden. Wanneer wij nu denken, dat zulk eene wolk bij nacht in de plaats der komeet kwam en even zoo als bij den helderen dag het licht terugkaatste, dat is, met eene intensiteit zoo als de maan zulks doet, dan zoude het licht natuurlijk zoo veel malen sterker moeten zijn dan dat der volle maan, als de uitgebreidheid van die wolk, dat is van de komeet, grooter is dan die der maan. Nu is de plaats, die de maan aan het hemelgewelf inneemt, nagenoeg 2 tiende deelen van