Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/98

Deze pagina is proefgelezen
76
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S

houden zich in ontoegankelijke bergstreken of digte bosschen op, zonder vast verblijf, zonder groente-tuinen of rijst-velden aan te leggen, van roof of natuurlijke voortbrengselen levende. Ieder Dayak-stam heeft een eigen opperhoofd, en bij de vrije Dayaks is iedere kampong als het ware een afzonderlijk staatje. Deze zijn zeer dikwijls onderling in oorlog, elkander vernielende. Eensdeels hierdoor, anderdeels door vreemde overheersching schijnt het aantal der oorspronkelijke inwoners op den duur aftenemen. Zoo zou, volgens brooke, in de omstreken van Serawak, in een tiental jaren, het getal Dayaks nagenoeg voor de helft versmolten zijn. Zoowel deze als vele andere dusgenoemde statistieke becijferingen zijn bij zoo zwervende menschen en bij zoo vele niet cijnsbare binnenlandsche stammen, overigens weinig te vertrouwen, althans zeer onzeker. Van daar de groote verschillen in de cijfers; zoo gaf vroeger von kessel op, dat de bevolking van het stroomgebied der Kapoeas (bohang) in West-Borneo 550,000 zielen bedroeg, terwijl eenigen tijd later groll en van lijnden niet hooger konden komen dan tot ongeveer 170,000 zielen, verdeeld in 140,000 Dayaks, ruim 20,000 Maleijers, ruim 3000 Chinezen, enz., onder welke kaatsten toch zeker het als 't ware afzonderlijke Chinesche staatje Mandor wel niet mede gerekend zal zijn. In elk geval is hier de verhouding der bevolking tot den grond zeer ongunstig; deze is volgens berekening der laatstgenoemden per □ geographische mijl, voor eene dier provinciën (Sangouw), zelfs nog minder dan ¼de gedeelte der karige bevolking bij ons in Drenthe. Voor de Zuid Ooster Afdeeling, het Rijk van Bandjermasin en ommelanden, loopen de opgaven mede uiteen, doch in een tegenovergestelden zin. Volgens schwaner zou daar de bevolking slechts op 60,000 zielen te schatten zijn, waarvan niet meer dan één vijfde Dayakkers; pijnappel echter noemt dit cijfer de helft te klein, en rekent die op 120,000 zielen. Misschien worden door hem alleen de Vorsten-landen bedoeld, althans helfrich's jongste berigt, ontleend aan eene telling van 1853, klimt tot eenveel hooger cijfer. Op het grondgebied des Sultans leefden destijds 160,000 zielen, zijnde "inlanders" of Bandjerezen en Maleijers; in de overige Gouvernements-landen (Tanahlaut, Bekompei, Poeloe-petak, West-oever van den Barito, stroomgebied van den Kapoeas moerong, den Kahajan,