Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/101

Deze pagina is proefgelezen
79
GETROKKEN VUURWAPENS EN ANDER MOORDTUIG.

van zink en uitstekende nokken of vleugels; wanneer deze in zwaluwstaartsgewijs gevormde uithollingen worden gedreven, zet het zink daarin uit en is de nok stevig genoeg bevestigd; nadat het projectiel de ziel verlaten heeft, zitten de nokken er zelfs nog stevig aan. Zij hebben echter het nadeel van gedurende de rotatie den Figuur 13
Fig. 13.
luchtwederstand enz. te vermeerderen, maar men moet wel kiezen of deelen. Fig. 13 stelt nu zulk een ijzeren puntkogel voor tot getrokken kanon. De gestippelde inwendige ruimte kan naar believen gevuld worden met kruid, brandstoffen enz.

Met eene lading van ongeveer drie nederl. ponden kruid, en uit zware kanons, worden nu kogels, die 39 nederl. ponden en meer wegen, ver over het uur weggeschoten, en na eenige proefschoten is men bijna zeker, dat zij alle nederkomen binnen eene ruimte, niet grooter dan die van een deftig heerenhuis. De uiteenspringende scherven echter zijn nog zeer te vreezen tot zelfs op meerdere honderde passen van de plaats, waar zulk een ding springt; ja, de scherven kunnen wel eens tot 1200 pas wegspringen. Bij veldslagen neemt men zulke zware kanonnen niet mede; 't zou ook doelloos zijn, want men heeft daarbij geene zware muren of dekkingen te vernielen èn de vijand èn wij zijn wel zoo slim van zich niet onnut ten voeten uit te laten zien, maar zich achter heggen, dijken, terrein, plooijen enz. te verschuilen, zoo lang er niets te doen valt.

Bij aanval en verdediging van vestingen daarentegen is het van meer belang reeds op groote afstanden flinke stooten te kunnen geven. Vooral echter voor de verdediging onzer kusten is het bezitten van ver en naauwkeurig dragend geschut eene levenskwestie voor het behoud onzer onafhankelijkheid, want onze toegangen te water zijn bijna alle te breed, om zelfs van beide oevers of kusten gelijktijdig vurende den doortogt met gewoon geschut te kunnen beletten.

Doch de lezer—want de lezeressen zullen mij achtereenvolgens onder weg nu wel alle verlaten hebben—de lezer dan, zal thans ook ongeduldig zijn geworden en welligt al vooruitgebladerd hebben, om iets te vernemen van de Armstrong- en Whitworth-kanons, waarover