daar wij het zout met spleten zien doortrokken, die in drie rigtingen loodregt op elkander staan. Het verschillend voorkomen van het zout is niet alleen afhankelijk van de verschillende grootte der zoutkuben, maar ook van den aard, waarop zij kunnen gegroepeerd zijn. Hoogst merkwaardig is het zout ten opzigte van de warmtestralen; deze laat het zoutkristal volkomen door, terwijl b.v. het even doorschijnende aluin ze terughoudt. De natuurkundige maakt daarom, als hij zwakke warmtestralen in een punt wil zamentrekken, lenzen van klipzout, even als wij, tot zamentrekking der warmtestralen van de zon, brandglazen gebruiken.
Naar de grootte der kuben onderscheidt men in den handel grof-, middel- en fijnkorrelig zout, en ook zout van zachten en scherpen korrel. Het laatste bestaat uit voltooide kuben en is daarom op het gevoel ruw en scherp. Het zachte zout bestaat uit meer spichtige kristallen en laat zich met de hand tot een bal pakken, terwijl het zout van groven, scherpen korrel uit elkander valt. De grootte van de kristallen hangt af van de wijze van verdamping, waarover aanstonds nader.
Het specifiek gewigt van het zout, uit zeewater of zoutbronnen getrokken, is 2,05; dat van het klipzout, is 2,1. Het ware gewigt van het keukenzout is des te grooter, hoe grofkorreliger het is. Zoo b.v. zal eene maat zout van een kubieken voet of ongeveer 31 kan inhoud, wanneer het zout er los wordt ingeschud en niet wordt aangestooten,
voor groot korrelig zout wegen 62—65 pond;
voor groot korrelig zout wegen 42—48 pond;
voor middel korrelig zout wegen 38—41 pond;
voor fijn korrelig (scherp) zout wegen 35—38 pond;
voor fijn korrelig (zacht)zout wegen 30—33 pond;
Zoo die ruimte van 31 kan geheel en al ware aangevuld met zout, zou zij 31 x 2,05 of 135 pond wegen. Hieruit blijkt, dat het gewigt van eene maat zout, naar de grootte en de gesteldheid van den korrel, meer dan het dubbel verschillen kan. Het is dus beter, om bij het gewigt het zout te verkoopen, hoewel er dan nog altijd, maar