Het zoute water, hetzij door graderen, hetzij door er in de aarde meer zout in te doen oplossen, tot een' hoogeren graad van concentratie opgevoerd, moet nu nog heet gemaakt worden, ten einde het zout er uit te doen kristalliseren Hiertoe worden kookinrigtingen of zoutkeeten tot stand gebragt, die tot verdamping van de oplossing moeten dienen.
In de onderstaande figuur is zulk eene aangewezen.
Wij vinden den vuurhaard bij r afgebeeld; daar boven ligt de groote, langwerpig vierkante, zeer lage, ijzeren ketel of zoutpan A. De heete lucht en rook van het vuur trekt zigzagsgewijze door 2 of 3 rookgangen heen, die onder de iets hooger liggende pan B zich verspreiden. Het hierdoor verhitte water voert zijn damp tegen de grootere pan C, die zich geheel en al boven de beide eerste uitstrekt. Die pan ontvangt de oplossing van het gradeerwerk of het water uit de zoutbron het eerste. Men weet, dat waterstoom veel warmte bevat of in zich bindt. Slaat dus de damp van het water uit de pannen A en B tegen den bodem van den ketel C aanhoudend als water neder, dan wordt die bodem en daardoor ook de pekel in C voortdurend warmer; maar opdat nu het van dien bodem druipende water niet weder in de daaronder liggende pannen zou vallen, zoo heeft men boven over de beide ketels A en B latten gelegd, die