Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/161

Deze pagina is proefgelezen
139
HET HUWELIJK DER PLANTEN.

weder in te nemen. Bij de Perzische keizerskroon of lelie (Fritillaria persica, L.) heeft deze toenadering om den anderen plaats; van de zes meeldraden gaat b.v. eerst de eerste naar den stempel, dan de derde, vervolgens de vijfde en eindelijk de tweede, vierde en zesde.—Bij de Steenbreekachtige gewassen, waartoe b.v. onze bekende moederplant behoort, gaan zij altijd twee en twee, en verwijderen zich ook weder paarsgewijze; bij de tabak en aardappels gaan alle vijf de meeldraden te gelijk, terwijl bij alle grootbloemige Cacteën er vele te gelijk zich op den stempel plaatsen, en wanneer deze terug trekken, volgen weder anderen. Bij de berberis hebben de meeldraden eenen bijzonderen prikkel noodig om tot den stempel te naderen, en een insekt of ook wel eene geringe aanraking aan den meeldraad is voldoende om hen daarheen te zien trekken, waar de natuur wil, dat zij aan hunne bestemming zullen beantwoorden.

Niet bij alle planten hebben de meeldraden die bijzondere neiging om zich te bewegen, want er zijn ook, die in hunne eens aangenomen stelling blijven volharden, en de stamper verpligt is den meeldraad te naderen. Bij de bekende juffertjes in 't groen (Nigella damascena., L.) b.v. zijn de stampertjes veel langer dan de meeldraden, en de eersten moeten zich dus vernederen en hunne lieve hoofdjes naar de mannen buigen. De stamper van de smalbladige Epilobium (Epilobium angustifolium, L.) buigt zich ook tot de meeldraden, vertoeft eenige dagen onder hen, en verwijdert zich dan weder. Bij onze gewone brem (Sarothamnus vulgaris, Wimm) staan de meeldraden in twee rijen, waarvan de eene rij hooger is geplaatst dan de andere; de langste onder hen zijn later volgroeid dan de overige, en zoodra de stijl van 't stampertje lang genoeg geworden is om uit het haar omsluitend bloemhulsel te voorschijn te komen, kromt het zich beneden waarts en laat zijn hoofdje rusten tusschen de geopende meelknopjes der kleinste meeldraadjes. In dien tijd neemt evenwel het stampertje in grootte toe, zoo zelfs, dat het na eenige dagen even lang is als de andere meeldraden, welke thans ook rijp zijn geworden en haar nu als het ware tot een bezoek uitnoodigen. De twee meeldraden van de Collinsonia canadensis, L. staan ver van elkander verwijderd, en de eene heeft veel vroeger zijne ontwikkeling bereikt, dan de andere; daarom buigt de stamper zich het eerst naar