Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/174

Deze pagina is proefgelezen
152
HET HUWELIJK DER PLANTEN.

Elke tijd had zijne lievelings-bastaarden: zoo waren het eens de aurikels, duizendschoonen, violieren en asters; dan weder dahlia's, stokrozen, jalappe's, convolvulaceën; later fuchsia's, begonia's, petunia's, calceolaria's, rozen, cacteën, pelargonium's of geranium's, chrysanthemum's, gloxinia's en honderden meer.

Wanneer evenwel de bastaard-vorming alleen van toepassing was op sierplanten, welk nut zou de maatschappij er van hebben? Betrekkelijk weinig; enkele bloemisten zouden er mede gebaat zijn, doch de maatschappij won er niets mede!

Neen, geachte lezer, men kan even goed planten, welke tot voedsel dienen, door kruising verbeteren, veranderen, veredelen. Evenals men de paardenrassen door kruising veredeld of verbeterd heeft, al naardat het doel zulks vorderde; gelijk men slagtvee, melkvee, schapen en varkens volgens datzelfde beginsel veredeld, misvormd, van hunne natuurlijke gedaante afgeleid heeft, door de gebruikelijke deelen te vergrooten of te vervormen; even als men thans, door kunstmatige bevruchting, de op sommige plaatsen uitgestorven visschen weder in die wateren tracht te brengen en door kruising wil veredelen[1], zoo ook heeft men plantendeelen, dienstig tot voedsel voor mensch en dier, veredeld, misvormd, vergroot.

Het stuifmeel van den kweeappel, gebragt op den stempel van gewone appels of peren, vergroot de vrucht dezer laatste; druiven, aardbeziën en sommige moesvruchten zijn door kruising vergroot; onze kool- en salade-soorten zijn door dat zelfde beginsel misvormd en alle stengelachtige deelen met de bladen tot een monsterachtig grooten bladknop ineengegroeid; de bloemkool is eene monsterachtige vervorming van bloemstengels en bloemen, en zoo zien wij, dat vele deelen der plant door kruising en cultuur vervormd zijn, al naardat de mensch het een of ander deel er van aan zich wenschte dienstbaar te maken.

Hebben de bastaarden eens rijpe (ontkiembare) zaden gegeven, dan zijn deze niet alleen voor uitzaaijing geschikt, maar bovendien behouden sommige de eigenschap om vruchtbare zaden te blijven geven,

  1. Verg.: Iets over de vischfokkerij, door p. harting, in: Album der Natuur, 1852, pag. 382.