AUSTRALIË,
HET OUDSTE VASTE LAND DER AARDE.[1]
Men is vrij algemeen gewoon dit werelddeel als eene van de jongste formatiën van onzen aardbol te beschouwen. Deze beschouwingswijze zal men bijna zonder uitzondering in alle aardrijkskundige handboeken aantreffen; en toch schijnen de resultaten van de laatste wetenschappelijke onderzoekingen juist het tegendeel te bewijzen. Zeer bepaald spreekt hierover dr. ferd. hochstetter, in eenen brief aan de keizerlijke akademie te Weenen, geschreven aan boord van de Novara, 14 December 1858. Hij maakt daar melding van de paleontologische verzamelingen, welke de Novara in Sidney toevloeiden, en gaat dan op de volgende wijze voort: «Men kent reeds sedert geruimen tijd overblijfsels van fossiele zoogdieren uit Australië. Maar hoogst verrassend was het resultaat, dat zich nevens groote plantenetende dieren ook de overblijfsels van groote vleeschvretende bevonden, nevens reusachtige Kangoeroes ook groote Dasyurus-soorten, welke eens de heeren van de holen in Australië waren, gelijk de ursus spelaeus eu hyaena spelaea in Europa. Maar nog merkwaardiger, nog verrassender overeenkomsten deden zich op. In het jaar 1847 bragt de heer turner, een kolonist in de Darling-Downs, aan de Condamine-rivier, eene groote verzameling van fossiele beenderen naar Sydney, welke hij uit de alluviale gronden in Kings-Creek, te gelijk met zoetwatermosselen, van welke nog meerdere soorten in die streek leven, had opgegraven. Het gelukte aan de gemeenschappelijke bemoeijingen van de heeren clarke, wall en onzen ongelukkigen landsman dr. leichardt, uit deze overblijfselen een kolossalen schedel van vier voet lengte zamen te voegen, den beroemden schedel van
- ↑ Uit petermann's Mittheilungen über wichtige neue Erforschungen auf dem Gesamnttgebiete der Geographie, 1859, 3es Heft.