Wanneer men in het voorjaar in de bosschen wandelt, dan hoort men soms een geluid van slagen op het hout, van slagen zoo hard en zoo snel op elkander volgende, dat zij in de verte schier als een roffel klinken. Het geoefende oor van den boschwachter herkent daarin een
Bonte Specht. (Picus medius.) specht, die zijn ambacht uitoefent. Welligt grijpt de man reeds naar zijn geweer om den onbeschaamden houthakker een jagt hagel toe te zenden en hem met den dood de misdaad te doen boeten van, zonder zijn verlof, eenige spaanders hout te hebben weggekapt.
Mogt een mijner lezers den ijverigen handhaver van zijns meesters regten op dit oogenblik ontmoeten, hij houde hem tegen en zoeke hem te beduiden, dat de fraaije vogel, die zich daar zoo lustig weert, door hem veeleer als bondgenoot, dan als vijand behoort behandeld te worden. De spechten toch behooren de nuttigste vogels, daar hun hoofdvoedsel juist uit die insekten bestaat, welke het nadeeligst voor het houtgewas zijn. Hun lange, dunne, met weerhaken bezette tong,