grooter zijn dan de overgebleven houtzelfstandigheid [1] . Geen wonder dan ook, dat een boom, waarin dit het geval is, voorden eersten harden windstoot bezwijkt en afbreekt, doorgaans niet ver boven den grond, omdat dit de plaats is, waar de rupsen bij voorkeur huisvesten.
Stuk hout met een wilgenhout-rups (larve van Cossus ligniperda).
Met deze gangen binnen in het hout staan steeds overdwars loopende gangen in verband, die zich buiten aan de oppervlakte des stams openen. Deze hebben eene dubbele bestemming. Vooreerst namelijk worden door deze openingen de uitwerpselen verwijderd, en ten tweede begeeft zich de rups, tegen het tijdstip dat zij zich verpoppen zal, daarheen om zich in de nabijheid der oppervlakte te bevinden van den boom, dien zij als vlinder eerlang verlaten zal. Deze gedaanteverwisseling heeft eerst plaats in haar derde levensjaar. De rups, in den dwarsgang aangekomen, spint zich in, maar vermengt
- ↑ Beckstein vond eens in een enkelen grooten pereboom, die door den wind was afgebroken, 266 dezer rupsen. Z. ratzeburg, Forst-Insekten, Falter, p. 87.