Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/209

Deze pagina is proefgelezen
183
DE TIMMERAARS ONDER DE DIEREN.

Tak met gangen, geboord door eene Cicade en met eijeren gevuld.

Nest met eijeren van een zaagwesp in een takje van een rozenboom.

Niet minder kunstig gevormd zijn de kortere zaagwerktuigen van andere soorten, welke zich daarvan meer bedienen om insnijdingen in takken en bladeren te maken, waarin zij dan hunne eijeren leggen, dan wel om daarmede diepe gaten of kanalen te boren. Wanneer het werktuig uit de spleet, omgeven door twee hoornplaatjes aan het achterlijf, te voorschijn treedt, dan ziet men, dat het uit twee deelen bestaat, die elk voor zich nog uit twee andere zijn zamengesteld. Twee daarvan beantwoorden te zamen aan het bovengenoemde steunstuk, waarin de zaagpriemen op en neder glijden, terwijl de beide andere met beide laatstgenoemde overeenstemmen. Alleenlijk zijn zij veel


A. Achterlijf eener bladwesp, van onderen gezien; bij a de spleet met het zaagwerktuig.
B. Hetzelfde van terzijde gezien, met het naar buiten gestulpte zaagwerktuig.

korter dan deze, dikwijls eenigzins S-vormig gekromd en langs hun geheelen rand met tandjes bezet. Met één woord, zij zijn ware zagen, van achteren voorzien van een rug, doch die er


B. Een gedeelte der zaag, sterker vergroot, om het maaksel der tandjes te doen zien.

niet, —zooals bij sommige soorten van timmermanszagen, waar die rug alleen dient om de doorbuiging van het blad te beletten,—onbewegelijk mede verbonden is, maar beide deelen van elke zaag zijn alleen vereenigd door eene sponning en eene daarin grijpende kam of lijst, zoodat de eigenlijke zaag heen en weder kan glijden, zonder dat de rug gelijktijdig bewogen


A. Zaagwerktuig van Cimbex Sylvarum; a b ruggestuk, c d zaag.