Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/210

Deze pagina is proefgelezen
184
DE TIMMERAARS ONDER DE DIEREN.

wordt. Op die wijze wordt derhalve de grootste beweeglijkheid gepaard aan groote stevigheid en vastheid in de rigting der beweging.

Overigens is er in het maaksel van dit zaagwerktuig bij onderscheidene soorten nog vrij wat verschil in de gedaante der zagen, in de meerdere of mindere scherpte der tandjes, die dikwerf zelve nog met kleinere tandjes bezet zijn (zie B), in hunne grootte, aantal, verder ook in het maaksel van het ruggestuk, dat soms mede stomp getand, in andere gevallen alleen van dwarse groeven voorzien is, enz. Van eenige dezer verschillen getuigen reeds de weinige nevenstaande afbeeldingen, welke gevolgd zijn naar eenige van die, welke reeds voorlang lyonet gegeven heeft.

Indien men de kunstige inrigting dezer werktuigen beschouwt, die, hoewel zoo klein, dat alleen het mikroskoop hun maaksel onthult, toch zoo voortreffelijk aan hun doel beantwoorden, dan voorwaar wordt men geneigd met lyonet te gelooven, dat de menschelijke kunstvlijt met goed gevolg daaraan modellen zoude kunnen ontleenen, ofschoon al wat door menschenhanden gemaakt wordt voorzeker wel altijd verre verwijderd zoude blijven van de verwonderlijke fijnheid van bewerking, welke eigen is aan deze werktuigen, waarvan de natuur de bouwmeester is.

 

Nog andere dieren, behoorende tot eene geheel andere klasse, namelijk tot die der weekdieren, verdienen in het thans behandelde gild eene plaats. Ik bedoel de Pholaden en Teredo's. De laatsten vooral, meer bekend onder den weinig gepasten naam van Paalwormen, zijn berucht wegens de door hen aangerigte schade bij het boren hunner gangen in de palen en sluisdeuren onzer zeeweringen, en het werktuig, waarmede zij dit doen, heeft een niet minder verwonderlijk maaksel, dan dat der zoo even vermelde insekten.

Doch reeds vroeger in dit Album (jaargang 1857, bl. 289) en elders[1] heb ik over hen uitvoerig gehandeld, en de lezer zal mij dus veroorloven hen hier ter plaatse met stilzwijgen voorbij te gaan.

(Wordt vervolgd.) 
 

 
  1. In het Verslag over den paalworm door de Commissie der kon. Akad. v. Wetens, en in den Volksalmanak voor 1861, uitgegeven door de Maatschappij tot nut van 't algemeen.