de koude naar de zuidpool toe veel sterker toe te nemen en een hoogeren graad te hebben, dan op dezelfde noorderbreedte. Doch ook met opzigt tot dit punt verkeert men tot hiertoe in groote onzekerheid. Het is wel waar, dat het drijfijs uit de Zuidpoolzee zich veel verder uitstrekt dan aan de noordpool. Het is volstrekt niet buitengewoon kolossale ijsbergen aan te treffen op 46 en 47 graden zuiderbreedte. Het gebeurt dikwijls, dat schepen, die kaap Hoorn omvaren, daar met drijvende ijsvelden te kampen hebben. In de maand April van het jaar 1888 vond men zelfs ijs op eene hoogte van 35 graden. Doch dit verschijnsel laat zich zeer wel verklaren uit de omstandigheid, dat het zuidpoolijs een veel vrijer en opener zee heeft om zich ongehinderd tot op groote afstanden te verbreiden, terwijl het noordpoolijs in bogtige doorgangen opgesloten met veel minder spoed zijn togt voortzet en zoo langer aan de zonnestralen wordt blootgesteld.
Men moet daarbij in aanmerking nemen, dat men de zuidpoolstreken nog nooit op eenen anderen tijd bezocht heeft, dan als het daar in het midden van den zomer is. Men heeft nog nooit daar, zooals in de noordpoolstreken, overwinterd. Nu is het wel door de waarnemingen van allen, die deze zeeën hebben bevaren, boven allen twijfel, dat de zomer-temperatuur daar veel kouder is dan de zomertemperatuur op gelijke noorderbreedte. Zelfs in Februarij, die in het zuidelijk halfrond met onze maand Augustus overeenkomt, dus in het warmste van den zomer, stond de thermometer 18 graden en op den middag nog 16 graden onder het vriespunt, terwijl in het noorden op dezelfde breedte de zon, die dan niet ondergaat, zoo sterk werkt, dat van elken ijsberg waterbeken afstroomen en zich groote waterplassen op de drijvende ijsvelden vormen. Het mogt dan ook wel voor eene groote zeldzaamheid gelden, dat men op vele punten van den overhellenden ijswal ijskegels zag neerhangen, die uit bevrozen dooiwater waren gevormd.
Om zich eenig denkbeeld te vormen van die zomertemperatuur, behoeft men alleen te bedenken, dat hoet overspattende zeewater door de snijdende koude, die met een zuidewind over de ijsvlakte den zeevaarder tegen waait, terstond tot ijs stolt, zoodat de bemanning