vogels, en begint wederom te bouwen. Zij kwijten zich aanvankelijk met lust en ijver van hunne moeijelijke taak, doch na eenigen tijd valt het hun zwaarder de daarvoor vereischte losse takjes en wortelvezelen te vinden. Die, welke in de nabijheid van den boom gelegen waren, zijn reeds door hen of andere roeken tot gelijk doel verbruikt. Zij moeten al verder en verder vliegen om de noodige bouwstoffen te halen; hun nest zal welligt niet tijdig genoeg gereed zijn;—en waartoe al die moeite? In hunne onmiddellijke nabijheid bevindt zich immers een groote voorraad van het kostelijkste bouwmateriaal, geheele hoopen van de uitgezochtste takjes en wortelvezelen! Waarom dan de moeite van zoo verre togten niet gespaard, terwijl zij daar al wat zij wenschen kunnen slechts voor het grijpen hebben? Maar die voor hen zoo verleidelijke voorraad is het eigendom der oudere vogels, het zijn de nesten van dezen. Aan een openlijken aanval is niet te denken; nog versch is het hun in het geheugen, hoe zij in den ongelijken strijd voor de krachtiger snavels en klaauwen hunner oudere soortgenooten de vlugt hebben moeten nemen. Derhalve een gunstig oogenblik waargenomen,—gewacht totdat een of ander nest onbewaakt is,—dan toegevlogen en de beste takjes er achtereenvolgens uitgepikt. Nu vordert de bouw van hun eigen nest snel; reeds verheugen zij zich in eene spoedige voltooijing;—doch ziet, daar wordt de diefstal ontdekt! Niet het beroofde paar alleen, maar nog een aantal andere roeken, zich daarbij aansluitende om de misdaad te straffen, vallen op het nest aan en scheuren het uiteen, zoodat de takjes, die het zamenstelden, naar alle zijden verstrooid worden.
Door droevige ervaring geleerd, begrijpen de jonggehuwden eindelijk, dat zij in eene wereld leven, waarin elk zich zelven helpen moet, en wel op eene eerlijke wijze, zonder zich aan het eigendom van anderen te vergrijpen. Zij spannen nu met ernst hunne eigene krachten in; nog grijpt er wel eens van tijd tot tijd eene kleine schermutseling plaats, maar na verloop van eenige dagen is het nest gereed, van binnen daarin een bedje van fijn hooi gespreid, en begint het wijfje hare eijeren te leggen. Van dit oogenblik af houden alle vijandelijkheden op. Het jonge ouderenpaar is opgenomen in de kolonie en leeft voortaan in vreedzame eendragt met zijne oudere stamverwanten.