Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/269

Deze pagina is proefgelezen
243
VILT- EN TAPIJT WERKERS.

konden, hunne woningen bouwden aan den voet der rots, waarop in een sterk kasteel de eene of andere baron of graaf huisde, die, niet zelden zelf een echte roofridder, hun bescherming beloofde tegen andere heeren, welligt nog roofzuchtiger dan hij? De vergelijking, indien wij haar nog verder doorvoeren, valt zelfs niet ten gunste uit van de adellijke heeren uit dien tijd, die, ter vergelding der verleende bescherming, van hunne dorpelingen allerlei diensten en opbrengsten vorderden, terwijl onze vogel daarentegen van zijne beschermelingen volstrekt niets eischt, ja, men zoude zeggen, zijne valken-natuur hun ten gevalle verloochent, daar eijeren, jonge en volwassen vogels van hem geenerlei aanval te duchten hebben, en hij zich, bij gebrek van slangen, die steeds zijn lekkerbeetje zijn, vergenoegt met hagedissen, kikvorschen of ook zelfs met insekten.

 

 

Thans moeten wij de klasse der vogels, waarbij wij ons zoo lang hebben opgehouden, voor eenigen tijd vaarwel zeggen, om ook onder de andere klassen van dieren rond te zien naar leden van het gild der vlechters en mandenmakers. Dat trouwens dit gild niet enkel uit vogels bestaat, is reeds gebleken, toen ik (bl. 211) op het nest wees, vervaardigd door de dwergmuis, derhalve door een zoogdier. Wij kunnen er thans bijvoegen, dat zelfs onder de reptilien dit talent niet geheel ontbreekt. Volgens eene mededeeling van den officier van gezondheid e.w.a. ludeking[1] zouden de Sumatraansche krokodillen (Crocodilus biporcatus), die op vrij grooten afstand (30 palen) van de zee de kleine eilanden in het meer van Maniendjoe bewonen, een rond, uit boomtakken en gras zamengesteld nest eenigzins landwaarts in bouwen, hetwelk steeds hoog genoeg boven den waterspiegel is gelegen om voor overstroomingen beveiligd te zijn. Wij hebben trouwens reeds vroeger (jaargang 1860, bl. 330) gezien, dat de Noord-Amerikaansche krokodillen ook de kunst verstaan

  1. In zijne lezenswaardige Natuur- en geneeskundige topographische schets der assistent-residentie Agam, geplaatst in het Natuurkundig Tijdschrift voor Neerlandsch Indië, 1860.