ontdekt, dan zal ieder zich haasten deze gevaarlijke gasten zoodra mogelijk te verdelgen, en toch wagen wij het aan onze lezeressen in bedenking te geven, om althans aan een paar der rupsjes, indien zij deze ergens vinden, het leven te schenken. Men kan ze trouwens onschadelijk maken door ze onder een glasplaat te plaatsen. Om haren arbeid gade te slaan, geve men haar een stukje laken, liefst niet te glad geschoren, maar goed wollig, met lange haren daarop.
a en b, rups van de kleederenmot ' (Tinea vestianella), op verschillenden leeftijd, in haar kokertje; c het kokertje alleen, met de naad, waarlangs,, het is open geknipt; d en e, het volkomen insekt.
Zijn de rupjes nog zeer klein, pas uit het ei gekomen, dan zijn zij natuurlijk naakt. Om zich te kleeden bijten zij met hare kaakjes de langste haren af en vereenigen die onderling met spinsel. Haar eigen ligchaam als mal gebruikende, stellen zij uit deze haren een kokertje zamen, dat aan beide einden open is. De buitenzijde van dit kokertje bestaat uit de langste haartjes, voor de meer binnenwaarts gelegen deelen bezigt het rupsje kortere, terwijl het inwendige alleen met spinsel bekleed is.
Doch het rupsje groeit en de woning of liever het kleed wordt het te eng. Als een zuinig schepseltje werpt het echter het oude kleed niet weg om zich dadelijk van een nieuw te voorzien, maar, gelijk de waarnemingen van réaumur en van bonnet geleerd hebben, het vergroot zijn kleed, door er nieuwe lappen op te zetten. Daartoe knipt het diertje zijn kokertje overlangs open. Het doet dit echter niet op eens, van het eene einde tot het andere, want dan zoude het kokertje zich ontrollen, en het gaat boven zijne magt om zich in zulk een, in verhouding tot zijn eigen ligchaampje, groot stuk stof op nieuw te wikkelen. Daarom geeft het achtereenvolgens vier knipjes in zijn kleed, een aan elk der beide einden en twee in