groepen ongelijk; gemiddeld bedroeg het 20. Elk individu scheen mij 1/10 tot 2/10 van eene Nederlandsche streep lengte en de dikte van één blond kinderhaar te hebben. Na dit onderzoek waren wij allen overtuigd, dat het verschijnsel der «Melkzee" veroorzaakt wordt door de tegenwoordigheid van deze kleine diertjes, die zoo talrijk zijn, dat het oog het licht der enkele individuen niet onderscheiden kan en daarom eenen indruk ontvangt, die vergeleken kan worden met dien, welken de aanschouwing van den melkweg aan den hemel op onze oogen maakt" [1].
Dit verschijnsel is niet geheel zonder voorbeeld. In vele streken van den oceaan heeft men plekken opgemerkt, die dikwerf van 20 tot 30 vierkante mijlen oppervlakte beslaan, en die groen, roodachtig of troebel gekleurd zijn. Bij onderzoek is het gebleken, dat die kleur veroorzaakt wordt door eene tallooze menigte kleine diertjes, waarmede het water is opgevuld. De bekende walvischvaarder scoresby verhaalt, dat een vierde gedeelte van de Groenlandsche zee over eene uitgestrektheid van 10 graden lengte uit dat troebele water bestaat, hetwelk wemelt van leven. Darwin ontdekte hetzelfde verschijnsel aan de kusten van Chili, eenige mijlen ten noorden van Conception. Zijn schip doorkliefde eene troebele watervlakte, welke veel geleek op die van eene buiten zijne oevers getredene rivier. Hetzelfde verschijnsel zag hij één graad ten noorden van Valparaiso en over eene nog grootere uitgebreidheid. Het water, hetwelk eene roodachtige kleur had, wemelde van diertjes, die voor het bloote oog geheel onzigtbaar waren en waarvan een duizendtal zich in eene vierkante duim van het water konden bewegen. Als wij dan in aanmerking nemen, dat dit van levende wezens wemelende water eene oppervlakte van vele vierkante mijlen bevat, dan duizelen wij, als wij denken aan de millioenen malen millioenen levende schepselen, die zich in den oceaan bewegen.
Men is thans vrij algemeen overtuigd, dat het lichten der zee, vooral
- ↑ Petermann's Mittheilungen über wichtige neue Erforschungen auf dem Gesammtgebiete der Geographie, 1861, IV, S. 148.