Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/355

Deze pagina is proefgelezen
327
DE WASFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN.

voor den uit- en ingang wordt door de hommels gebruik gemaakt van eenen onderaardschen gang, die in het nest uitkomt en zich op eenigen afstand van daar opent. Door deze voorzorg trachten zij zich zooveel mogelijk te vrijwaren tegen de veldmuizen, wier voornaamste voedsel zij zijn.

Aardig is het te zien, hoe deze diertjes dit mosgewelf optrekken. In den aanvang, wanneer hun aantal nog zeer gering is, werkt elk wijfje op zich zelf. De met de kleine, doch scherpe bovenkaakjes afgebeten mosstengeltjes of grasvezelen worden met de voorpooten tot een bundeltje dooreen gewerkt en dit dan, met de achterpooten en het achterlijf, naar de plaats van het nest voortgeschoven. Bij dien arbeid loopt derhalve de hommel achteruit, met den kop van het nest afgekeerd. Later, wanneer de kolonie talrijker geworden is, gaan zij op eene eenigzins andere wijze te werk. Eenige hommels plaatsen zich op eene rij, allen met het achterlijf naar het nest en met den kop gekeerd naar de plek, waar hun bouwmateriaal groeit. De voorste hommel belast zich met het afscheuren der mosplantjes, maakt deze tot een bundeltje en schuift dit onder zijn ligchaam door naar den op hem volgenden mede-arbeider, die het grijpt en het op zijne beurt aan den daarop volgenden overgeeft, en zoo verder totdat het eindelijk het nest heeft bereikt, waar het nu in ontvang wordt genomen door andere hommels, die bezig zijn het gewelf te bouwen. Met andere woorden: zij vormen een keten van arbeiders, waarvan de voorste plukt, de achterste bouwt, terwijl de daartusschen geplaatste de overdragers der bouwstof zijn. Herinnert deze handelwijze niet geheel aan hetgeen ook menschen doen, b.v. bij het aan elkander overgeven der met water gevulde emmers in geval van brand, bij het opladen van suikerbrooden en in andere soortgelijke gevallen?

De hommels vergenoegen zich niet met zulk een koepeltje uit enkel mos of gras zamentestellen. Deze zelfstandigheden, hoe digt ook ineen gewerkt, zouden nog den regen doorlaten. Om dit te verhinderen bedekken zij het inwendige van het gewelf met was en voorzien zoo hunne woning van eene voor water ondoordringbare zoldering.

Opent men nu zulk een hommelnest of een ander, dat zich geheel