Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/357

Deze pagina is proefgelezen
329
DE WASFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN.

stuifmeel met honig doorkneed, zoodat de jongen, die uit de eijeren komen, dadelijk eene bereide tafel vinden. Wanneer de moeder dit gedaan heeft, sluit zij de opening zorgvuldig met was digt.

Hierbij bepaalt zich echter in dit geval hare zorg niet. Zij heeft ook te waken tegen de roofzucht der arbeiders, die zeer belust op de eijeren zijn en zich niet ontzien, wanneer zij er gelegenheid toe hebben, eene reeds gesloten cel open te breken om zich van de daarin bevatte eijeren meester te maken, iets dat des te zonderlinger is, omdat diezelfde arbeiders, zoodra de jonge larven uit de eijeren gekomen zijn, de zorg der moeder overnemen en, wanneer de eerste voorraad voedsel verteerd is, daarvoor nieuwe in plaats brengen, waartoe zij een klein gaatje in het dekseltje der cel maken, juist groot genoeg om hun snuitje doortelaten, dat met stuifmeel en honig beladen is, en dit na het volbrengen dezer voedster-taak weder sluiten.

Ook belasten zich de arbeiders nog met,een ander gewigtig werk. De jeugdige larven, goed door hen gevoed, groeijen snel, en terwijl haar ligchaam in omvang toeneemt, wordt het wascelletje, dat verscheidene van haar bevat, haar te eng. Bij de bewegingen, die zij maken, ontstaan kleine scheuren, die echter door de arbeiders dadelijk met tusschengevoegde was gestopt worden. Dit verklaart dan ook, hoe het komt, dat in een hommelnest de wascellen allengs grooter worden, iets dat bij den eersten oogopslag onbegrijpelijk scheen, doch opgehouden heeft zulks te zijn, nadat men de merkwaardige huishouding dezer dieren meer van nabij heeft gade geslagen.

Dat de hommels bij hunne handelingen niet enkel door een blind instinkt worden gedreven, maar dat zij, in geheel ongewone toestanden gebragt, zich van de hun door de natuur geschonken vermogens op eene daaraan beantwoordende wijze weten te bedienen, moge het volgende geval bewijzen.

Huber (de jongere), dezelfde van wiens uitstekende waarnemingen over de huishouding der mieren ik reeds bij eene vroegere gelegenheid heb melding gemaakt, bragt eens een twaalftal hommels onder eene glazen klok en plaatste daar tevens bij een stuk van een raat, zamengesteld uit tien cocons, waarin de poppen nog bevat waren.