Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/373

Deze pagina is proefgelezen
345
DE WASFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN.

nog niet volbouwd is, bovenaan en in het midden het dikst en aan den rand het dunst is, zoodat derhalve hare beide oppervlakten eenigzins bol als die eener lens zijn. Eerst op het laatst, wanneer al de cellen gereed zijn, heeft de raat in haar geheel eene nagenoeg gelijkmatige dikte, met evenwijdige oppervlakten, erlangd.

Zoo ontstaat dan, op de beschreven wijze, de middelste raat in den korf, welker grondlegging aan die der overige steeds voorafgaat. Doch zoodra als deze een eindweegs gevorderd is, leggen de waswerkers ter weerszijde der eerste en steeds op den juisten afstand daarvan de grondslagen van twee nieuwe raten en zoo opvolgend van nog andere, tot dat de ruimte van den korf gevuld of de wasvoorraad verbruikt is, en deze niet meer toeneemt. Deze buitenwaartsche raten, gedragen door de daarvoor bestemde latten, worden overigens op volkomen dezelfde wijze gebouwd als de eerste; zij groeijen allengs benedenwaarts aan, maar altijd iets achterblijvende bij die, welke het midden inneemt.

Ziedaar in het kort de wijze beschreven, waarop de bijen onder gewone omstandigheden bouwen. Indien zij nimmer van den daarbij gevolgden regel afweken en in verschillende korven het raten-stelsel telkens volkomen gelijk ware, dan zoude men welligt zich geregtigd achten tot het besluit, dat de arbeid van de honigbij zuiver instinktmatig is, dat zij zich van hare handelingen, hoe zamengesteld ook, eigenlijk onbewust is, en dat wij in den grond der zaak geene reden hebben ons meer daarover te verwonderen dan over het kunstige maaksel van de pooten, de monddeelen, den toestel, die voor de wasafscheiding dient, met één woord van het geheele dier zelf, dat zoo geworden is als het is, zonder dat het daarop eenigen zelf bewusten invloed heeft uitgeoefend.

Doch talrijke waarnemingen hebben geleerd, dat de bijen, wel verre van steeds op volkomen dezelfde wijze te bouwen, integendeel al hare daartoe betrekkelijke handelingen wijzigen naar de omstandigheden, zoodat daaruit blijkt, dat deze dieren niet alleen weten wat zij doen, maar ook waarom zij het doen. Uit de vele waarnemingen, welke dit bewijzen, zij het voldoende er hier een paar te vermelden.

Even als wij het boven zagen van de hommels, wenden ook de