Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/401

Deze pagina is proefgelezen
373
DE GEOGRAPHISCHE VERSPREIDING DER DIEREN.

van het aantal soorten eener bepaalde groep tot het aantal soorten van eene klasse aan groote veranderingen onderhevig is. Sommige van die verschijnsels kan men uit bekende oorzaken, zoo al niet verklaren, althans eenigermate ophelderen; wij begrijpen den invloed, dien de temperatuur op sommige dieren hebben moet, en kunnen ons voorstellen, dat dieren, die voor een warm gewest geschikt zijn, in koudere gewesten moesten omkomen, zoo zij er naar waren afgedwaald. Ook kunnen hinderpalen van verschillenden aard de grenzen van verspreiding aangewezen hebben, zoo als zeeën, die tusschen landen inliggen, hooge bergketenen of uitgestrekte woestijnen. Zoo is b.v. de Sahara een door de natuur gestelde grenspaal, waardoor de dierenwereld van Senegambie van die van het Atlasgebergte en de noordkust van Afrika afgesloten is. Maar al deze verklaringen zijn onvoldoende om het geheel der verschijnsels op te helderen. Waren de dierensoorten ontstaan onder den invloed van uitwendige omstandigheden, van het klimaat en van de overige gesteldheid van hun verblijf, was de dierlijke bewerktuiging aan de werking van natuurkrachten toe te schrijven, dan zouden wij alle dieren volkomen gelijk moeten vinden, die onder dezelfde omstandigheden waren geplaatst [1]. Het verschil der dierenwereld in verschillende gewesten kan op zulk eene wijze niet worden verklaard. Wij zien enkele geslachten, die scherp van andere dierengeslachten zijn afgescheiden en die weinig soorten tellen, welke in zeer ver afgelegen landen voorkomen, zonder dat zij in de daar tusschen liggende gewesten worden waargenomen. Tot voor eene halve eeuw kende men b.v. van het Tapiren-geslacht slechts eene enkele soort van Zuid-Amerika, tot dat raffles ons eene tweede op Sumatra leerde kennen. Later heeft men op het Andes-gebergte eene derde soort van tapir ontdekt, en tot deze drie soorten bepaalt zich dit geheele hoogst natuurlijke geslacht. De Potto van bosman, eene soort van de familie der Maki's, van welke wij vroeger spraken, komt aan de kust van Guinea voor, zonder dat tot nog toe eenige andere soort in Afrika gevonden is, die zoo zeer naar haar gelijkt als twee soorten van Oost-Indie, waarvan de eene in Bengalen en op Borneo, de andere op Java leeft. In geheel Azië

1861.
24
 
  1. Agassiz, Principles of Zoölogy, p. 176.