Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/417

Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

 

 

Tasman's reisjournaal.—Ofschoon dit Bijblad eigenlijk bestemd is voor de vermelding van nieuwe ontdekkingen, zoo meenen wij eene uitzondering te mogen maken, waar het de handhaving en in het licht stelling geldt van gewigtige ontdekkingen vroeger door Nederlanders gedaan. Het is uit dien hoofde, dat wij de aandacht onzer lezers vestigen op het onlangs door den heer jacob swart uitgegeven en met eenige ophelderende aanteekeningen voorzien Journaal van de reis naar het onbekende Zuidland in den jare 1642 door abel jansz. tasman, met de schepen Heemskerck en de Zeehaen, Amsterdam, bij de wed. g. hulst van keulen.

Onder alle zeereizen door Nederlanders gedaan is er geene, die zoo vruchtbaar geweest is in nieuwe ontdekkingen. Reeds vroeger wel is waar, en wel het eerst in 1606 door het Nederlandsche schip Duyffken, waren eenige punten van het groote Zuidland, thans Nieuw-Holland, ontdekt geworden, doch tasman is de eerste geweest, die het nieuwe werelddeel benevens Nieuw-Guinea geheel omzeilde en op die reis van Diemensland, Nieuw-Zeeland, de Vriendelijke eilanden, de Vidji-eilanden en verscheidene andere ontdekte. Door de uitgave van het oorspronkelijk journaal dezer merkwaardige reis zijn de regten der Nederlanders op deze gewigtige ontdekkingen eens en voor goed gehandhaafd.

Het boekje bevat echter nog meer dan dit. Er is ook in opgenomen de in meer dan een opzigt hoogst opmerkelijke instructie door den gouverneurgeneraal en raden van Indië aan tasman mede gegeven.

Het belangrijkst toevoegsel is echter de kaart, waarin alle de ontdekkingen van tasman, zoowel die op zijne eerste reis in 1642, als op eene latere in 1644 gedaan, zijn opgeteekend. Zij is het fac simile der oorspronkelijke kaart, welke onder toezigt van tasman zelven ontworpen en bepaald op last van den beroemden anthonie van diemen zamengesteld werd.

Wij danken den heer swart voor de zorg aan de uitgave dezer verschillende documenten besteed, die ongetwijfeld zullen strekken tot bevordering van de eer onzer natie en om eenen man nader te leeren kennen, op welken zij regt heeft trotsch te wezen.

 
1861.
1