Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/421

Deze pagina is proefgelezen
5
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

worden gevonden. Wij kunnen hem hier niet volgen in de redeneringen, waardoor hij de mogelijkheid daarvan zoekt aan te toonen, maar moeten den in dit onderwerp belangstellenden lezer verwijzen naar de boven aangegeven bron.

 

Vorm der aarde.—In de in Sept. l.l. te Lugano gehouden vergadering van de Société helvétique des Sciences naturelles heeft Dr. ritter een verslag gegeven van zijne onderzoekingen over dit onderwerp, zooals die uitvoerig zijn beschreven in de Mémoires de la société de physique et d'Histoire naturelle de Genève, tome XV, 2. Men heeft, zooals bekend is, dien vorm bepaald naar aanleiding 1) van de meting van meridiaanbogen, 2) van de verschillende slingertijden van gelijke slingers op verschillende plaatsen der oppervlakte van den aardbol, en 3) uit de bewegingen der maan. De onderling vrij wel overeenstemmende uitkomsten langs deze drie verschillende wegen verkregen komen niet zoo goed overeen met de hypothese, dat onze aardbol een omwentelingsellipsoid zou zijn, maar men schreef deze verschillen aan locale invloeden toe. Voor korten tijd heeft de generaal von schubert deze zaak op nieuw onderzocht en bevonden, dat men door eene onderlinge verbinding, twee aan twee, der zeven meest te vertrouwen graadmetingen tot onderling zeer verschillende uitkomsten geraakt. Hij besluit daaruit, dat de aarde geen omwentelingsellipsoïd, maar een ellipsoïd met drie ongelijke assen moet zijn.

Ritter op zijne beurt heeft zich voorgesteld te bepalen, of de gedaante, welke de aarde zou moeten bezitten volgens de analyse van legendre, die aanneemt, dat zij bestaat uit lagen, waarvan de digtheid van de oppervlakte naar het midden toeneemt, beter dan de bovengenoemde met de waarnemingen overeenkomt. Door evenals von schubert zijne berekeningen te grondvesten op graadmetingen, gedaan op verschillende afstanden van den aequator, is R. tot onderling zeer overeenstemmende uitkomsten geraakt, die voor de afplatting geven 1292,0866 voor de halve poolas eene lengte van 3 261 535 en voor de halve middellijn des aequators eene van 3 272 746 toises. Hij houdt dus, in overeenstemming met de beschouwingen van legendre, de aarde voor een niet ellipsoïdisch omwentelingsligchaam. Hij zal deze onderzoekingen nog verder voortzetten door nog andere boogmetingen, zoowel als de slingerwaarnemingen en de bewegingen der maan in zijne berekeningen op te nemen.

Ln. 
 

Geleidingsvermogen der gassen voor de warmte.—Prof. magnus te Berlijn heeft aan de koninklijke akademie der wetenschappen aldaar zijne onderzoekingen over dit onderwerp medegedeeld (Monatsberichte, Julij 1860 en Cosmos van