gesteenten bewerkt worden. Sedert tien jaren wordt daar ook eene soort van jaspis verwerkt, die over Engeland uit Oostindie komt, doch waarvan de nadere oorsprong onbekend is. Daaronder bevindt zich eene groene variëteit, waarin echte algen in eenen verwonderlijk goed bewaarden toestand besloten zijn. Het chlorophyl daarin is zoo weinig veranderd, dat men de versche planten meent te zien. Men herkent daaronder verscheidene confervendraden, eene Vaucheria, gelijkende op de V. clavata, de Spirogyra quinina, een Oedogonium, Cladophora en eene netvormige soort, die herinnert aan Hydrodictyon. Een der algendraden schijnt vier sporen te bevatten. In eene rood gevlekte variëteit ziet men eene groote menigte van Protococcuscellen. Het voorkomen dezer overblijfselen in jaspissen bewijst het ontstaan dezer laatsten in zoet water. (Flora, 1859, N. 36. Neues Jahrb. f. Mineralogie, etc, 1860, H. 5, p. 616).
Arsenicum in steenkool.—In eene onlangs gehouden vergadering der Manchester Litterary vnd Philosophical Society deelde Dr. r. angus smith mede, dat bij vijftien soorten van steenkool onderzocht had en in dertien daarvan arsenicum had gevonden, Dit arsenicum is bevat in de pyriten, die daarin voorkomen. Door verbranding van zulken steenkool moet het arsenicum met den rook in de lucht gevoerd worden, en de vraag is nu, of deze verontreiniging van den dampkring, althans in groote steden, ook schadelijk voor de gezondheid der inwoners is. (Philos. Magazine. 1860, Nov. p. 408).
Rol van het trommelvlies bij de geluidswaarneming. - In de zitting van 3 Julij j l. der Société des sciences naturelles de Strasbourg, deelde de heer koeberlé daarover het volgende mede.
Hel trommelvlies is onregelmatig rond, heeft eene middellijn van 7 tot 10 millim., is dun, veerkrachtig, buitenwaarts hol en vatbaar om meer of min sterk gespannen te worden door den steel des hamers, langs welken zich straalsgewijze vezelen van onderscheiden lengte inplanten.
De steel des hamers verdeelt de bovenste helft van het vlies in twee ongelijke doelen, waarvan het voorste de kortste en het achterste de langste vezelen bevat. Het gevolg van dit maaksel is, dat de indrukking van het vlies niet juist in het middelpunt ligt, maar meer naar voren, zoodat men het trommelvlies beschouwen kan als gevormd door eene reeks van sectoren, behoorende aan cirkels, welker stralen ongelijk van lengte zijn. Deze sectoren worden gevormd door convergerende aaneen gelegen vezelen, die trillen kunnen onder den invloed van haren grondtoon. De hooge toonen doen de