Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/470

Deze pagina is proefgelezen
54
ALBUM DER NATUUR.

mangalaviti gebleken, dat Elephas Africanus aldaar gelijktijdig met Hyaena crocuta geleefd heeft. Dit reeds op zich zelf merkwaardige feit is eene nieuwe bijdrage tot bevestiging van het vermoeden dergenen, die meenen, dat er vroeger een verband tusschen Europa en Afrika beslaan heeft. (l'Institut, 1861, p. 80).

Wij herinneren hierbij aan den thans nog op de rots van Gibraltar levenden Inuus sylvanus.

Hg. 
 

Het springen van stoomketels.—De eenige wezenlijk physische oorzaak, die men tot nog toe kende als bron van dit verschijnsel, dat nog zoo dikwijls een aantal menschenlevens kost, is de zoogenaamde spheroïdaaltoestand der ligchamen. Jobard te Brussel heeft voor eenigen tijd in eenen brief aan de Fransche Académie des sciences eene tweede dier oorzaken aangewezen, die volgens hem in vele gevallen de eenige is en die door eenvoudige voorzorgsmaatregelen ligtelijk kan weggenomen worden.

Deze brief was geschreven naar aanleiding van de ontploffing eens stoomketels te Maastricht. De bezitter eener fabriek aldaar en zijn ingenieur wenschten in den schofttijd der arbeiders eenige opmetingen enz. te doen, ten einde den rooster onder den stoomketel te doen vernieuwen. Met eene brandende lamp in de hand opende een van beiden de haarddeur en dadelijk daarop hoorde men eene geweldige ontploffing. Zoodra men in het stookhuis kon komen, vondt men beide personen levenloos, den ketel uit het metselwerk opgeligt en een der beide kookbuizen van den ketel gebarsten.

Jobard verklaart nu hetgeen hierbij moet geschied zijn als volgt: Zoodra de arbeid in eene fabriek voor een of twee uur wordt gestaakt, bedekt de stoker veelal zijn vuur onder den ketel geheel met kolengruis, sluit de schoorsteenschuif en de haarddeur en plaatst bovendien nog eene plaat voor de opening van de aschruimte. Op deze wijze is de luchttoevoer bijna geheel afgesloten, en er grijpt dus genoegzaam geene verbranding plaats, terwijl toch het vuur aan blijft en de machinist het bij zijne terugkomst in een oogenblik weder in vollen gloed kan brengen door slechts de lucht weder toegang te geven en de koolmassa door te stooten. Maar in dien tusschentijd grijpt er eene drooge destillatie plaats van de laatstelijk op het vuur gebragte kolen en de geheele ruimte boven deze en in de rookgangen wordt dus gevuld met een mengsel van koolwaterstof en dampkringlucht, dat ligtelijk kan voorhanden zijn in eene voor de ontploffing gunstige verhouding. Stoot men dan het vuur door of brengt men, zoo als te Maastricht geschiedde, eene vlam in de nabijheid, zonder vooraf door het openen der schoorsteenschuif dit gasmengsel