Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/480

Deze pagina is proefgelezen
64
ALBUM DER NATUUR.

flourens) en zoodoende het diaphragma paralyseert; 3°. dat, wanneer op galvanische prikkeling van den vagus beneden den oorsprong van den laryngeus superior verslapping van het diaphragma volgt, dit afhangt van afgeleide stroomen, die de draden van de laatst genoemde zenuw aandoen.—De n. laryngeus superior kan dus als de opheffingszenuw (Hemmungsnerv; nerf suspensif) van het diaphragma worden beschouwd, even als de vagus van het hart en de splanchnici van de dunne darmen. De laryngeus superior oefent zijne belemmerende werking uit door het zenuwcentrum van het diaphragma in het verlengde merg aan te doen; men mag daaruit besluiten, dat ook de vagus en de splanchnici hun belemmerenden invloed uitoefenen door in te werken op de in het hart en de darmen zelve aanwezige zenuwcellen, die als de zenuwcentra dier deelen te beschouwen zijn; eene meening reeds door e. weber en ludwig geopperd.

 

Proeven op de reukzenuw.—Prof. schiff heeft het volgende waargenomen op zuigende honden, bij welke hij óf den tractus olfactorius, óf den geheelen bulbus olfactorius, óf slechts het voorste gedeelte van dezen laatsten doorgesneden had. Zij genazen weldra, doch konden de tepels der moeder niet meer vinden, zoodat zij door kunstmiddelen gevoed moesten worden. Zij trachtten te zuigen aan een verwarmde schapenvacht, konden, toen zij begonnen te loopen, hunne legersteden niet weer vinden, verdwaalden dikwijls, lieten eerst brood en vleesch liggen, verkozen later het vleesch niet boven het brood en bemerkten hun voedsel alleen door het gezigt, waarom zij dan ook ligt te bedriegen waren. Zwaveligzuur en andere sterke reuken deden hen niet aan; ammonia, aether en geconcentreerd azijnzuur veroorzaakten eerst na vrij langen tijd niezen. Een hondje, bij hetwelk slechts de voorste hersenkwabben tot op den tractus doorgesneden waren, verhield zich daarentegen in alle opzigten normaal. De honden, die niet ruiken konden, hechtten zich niet aan de menschen. (Zeitsch. f. ration. Medicin von henle u. pfeufer, IX Bd., 3 Heft.)

 

Over Albino's.—Dr. john davy was op Ceylon in de gelegenheid vijf Albino's—vier mannelijke en eene vrouwelijke—waar te nemen, die allen op dat eiland uit donker gekleurde ouders geboren waren, en wel op de gezonde zuid-oostkust. Zij waren welgemaakt en gezond, doch hun albinisme verschilde in graad, daar de lichtst gekleurden roode oogen en nagenoeg wit haar, de minder licht gekleurden blaauwe oogen en licht bruin haar hadden, de laatsten met eene huidtint, die in deze streek slechts als zuiver blank zou