maar zoodra het er wordt uitgenomen, zwelt het op tot het zes- of achtvoudige van zijn oorspronkelijk volumen, blijkbaar ten gevolge der uitzetting en vrijwording van het opgeslorpt koolzuur; het is dan volkomen wit.
Vloeibaar koolzuur is een sterke isolator voor de elektriciteit; vonken van eenen ruhmkorffschen toestel, welke gemakkelijk gaan zouden door eene laag koude lucht van 9⁄32 E. duim dikte, gaan moeijelijk door eene laag vloeibaar koolzuur van 1⁄70 d. dikte.
In zijne algemeene eigenschappen heeft het eenige overeenkomst met zwavelkoolstof, doch zijn oplossingsvermogen voor vetten is veel geringer. (Polyt. Journ, CLXI, S. 75, uit Chemical News, 1861, no. 75.)
Afrikaansche dwergboom.—Dr. welwitsch, die voor rekening van het Portugeesch gouvernement eenige reizen gedaan heeft in de tot nog toe uit een botanisch oogpunt geheel onbekende streken van Angola en Benguela, heeft in eenen brief aan de candolle een beknopt verslag gegeven over de door hem ontdekte flora dezer Afrikaanscbe binnenlanden. (Zie Bibliothèque universelle, Arch. d. sc. phys. et nat. 1861, no. 43, p. 193.)
Tot zijne merkwaardigste ontdekkingen behoort die van een dwergboom, door hem gevonden op eene zandige bergvlakte, nabij Cabo Negro, op ongeveer 15° 40' Z. B.
De stam van dezen boom heeft eenen omtrek van 12 tot 14 voeten, maar zijne hoogte is niet meer dan 2 voeten. Zijne gedaante is die van een omgekeerden kegel en in het bewegelijke zand schijnt hij slechts 1 voet hoog te zijn. Het boveneinde van dien omgekeerden kegel eindigt in eene platte oppervlakte, waaruit twee tegen elkander overgestelde takken ontspringen. Ieder van deze takken draagt slechts een enkel blad van 4 tot 5 voeten lang en H voet breed. Deze bladeren zijn stijf, lederachtig, geelgroen en, wanneer zij oud zijn, in strooken verdeeld, die zich als even zoovele riemen vertoonen. Deze twee bladeren bestaan reeds bij de jonge plant en blijven aldus gedurende haar geheele leven, zonder dat er andere ontstaan; zij zijn wijd uitgebreid (patentissima), en hunne uiteinden verbergen zich dikwijls onder het zand.
Tusschen de plaats van inplanting van het blad en de schijf des stams bevindt zich eene cirkelvormige verhevenheid van eene roodachtige kleur (ongeveer als die, welke de vrucht van een lichen omgeeft), en uit de spleet tusschen deze verhevenheid en den grond van elk blad komen de dichotomische, 1 voet hooge, afgeplatte bloemstelen te voorschijn. De bloeiwijze is een amentum,