slechts sporen, hier zijn het de krachtigste drijfveren zijner handelingen; doch—haasten wij ons er bij te voegen, want wij vreezen den toorn onzer tweehandige lezers en vooral lezeressen,—gelukkig dat zedelijkheid en godsdienstzin, onbekend bij de dieren, bij den mensch ten breidel strekken aan te groote zelfzucht. En wat den laatst opgesomden dierentrek: wreedheid, betreft; gelukkig dat deze zelden tot den karaktertrek van den mensch behoort, meestal het gevolg is van een overspannen toestand, en alzoo tot de ziekelijke afwijkingen mag gerekend worden, behalve bij de lieve kleinen, die er niet altijd van zijn vrij te pleiten en de verweektst opgevoede somtijds wel het allerminst; doch gelukkig: »dat vergroeit."
Hadden wij ons voorgesteld eene parallel te maken tusschen menschen en dieren, wij zouden ook nog wijzen op het bewaren van de schatten door ervaring en nadenken van geslacht tot geslacht opgegaard, dat is: op de ontwikkeling van kunsten en wetenschappen, en nog zoo vele andere zaken, strekkende tot verheerlijking van den mensch; maar om niet eigen lof te verkondigen en ons liever tot nederigheid te stemmen, verwijlen wij bij voorkeur bij den eigenaardigen en reeds opgenoemden trek, onafscheidelijk van al wat mensch heet: de zucht naar roem en aanzien, invloed en rijkdom, in onophoudelijken kamp bij den eenen met den vrijheidszin en de zelfverdediging van eigen leven en erf bij den anderen.
Betreure zulk een toestand wie het wil; dat vredevrienden het bejammeren, dat dichters het bezingen met zoetsappige verzuchtingen, als: »Och! waren alle menschen wijs"! enz. enz.: die toestand bestaat nu eenmaal, hij bestond zoo ongeveer een 6000 jaar! en hij zal blijven bestaan zoo lang de mensch menschelijke hartstogten en gebreken bezit, dat is: zoo lang de menschen op dit ondermaansche hunne plaats niet aan volmaaktere en dan ook niet strijdende engelen zullen hebben ingeruimd.
De beschaving moge de vormen wijzigen, kleinere twisten zeldzamer maken en ze gemakkelijker met inkt in plaats van bloed beslechten; de wetenschap moge de wapenen verfijnen en de overwinning niet aan den physiek of numeriek sterksten verbinden; oorlog beschouwen wij niettemin als een onafscheidelijk gevolg der menschelijke natuur;