baan van een puntkogel en van den stand, waarin hij zijne baan beschrijft. De lengte-as X Y des kogels blijft in 't begin nagenoeg overal evenwijdig met den eersten stand, en dit ten gevolge van de rotatie om die as. Bij werkelijk schieten is het moeijelijk waar te nemen, maar toch uit andere omstandigheden na te gaan, dat het voorste deel van den kogel, de punt, aan het einde der baan echter iets naar beneden daalt. Duidelijk is dit waar te nemen bij het schieten of beter gezegd werpen, onder hooge elevatien van b.v. 20 graden. Zie fig. 9. Men ziet dan duidelijk, dat de punt daalt en geen wonder,
want daar de kogel bij zulke hooge worpen op afstanden vèr boven een uur gaans nederkomt, en somtijds bijna 20 seconden onderweg blijft, wordt de rotatie aan het einde der baan langzamerhand uitgeput en de stabiliteit der omwentelings-as daardoor gering. Of wel, zoo men, om onder zulke hooge elevatien minder ver te komen, de lading vermindert, draait de kogel langzamer uit het stuk en heeft dus in dat geval ook weder minder stabiliteit.
Dit dalen van de punt is een voordeel, want bleef de kogel stokstijf met de as evenwijdig voort bewegen, zoo als in Fig. 9 bij X' Y' is ondersteld, dan zou hij met een te groot oppervlak tegen de lucht in bewegen en zou hij aan al de nadeelen van een grooten en onregelmatigen luchtwederstand zijn blootgesteld, 't Zou zelfs kunnen gebeuren, dat hij, door den grooteren wederstand op zijn achtereind, niet meer met de punt trof of ombuitelde. Daarom brengt men bij puntkogels het gewigt zoo veel mogelijk naar voren, door het uitgeholde gedeelte zoo ver mogelijk naar achteren te brengen. Zoo groot is evenwel toch nog de stabiliteit op groote afstanden, dat, als de kogel op duizend en meer el van het stuk den grond treft, hij zich weder met de punt naar voren oprigt en in dien stand nog eene menigte