OVER DE TAAL EN DE VERGELIJKENDE
TAALKENNIS, IN VERBAND MET DE
NATUURLIJKE GESCHIEDENIS
VAN DEN MENSCH;
DOOR.
De wetenschap der taal, die men ook vergelijkende taalkennis heeft genoemd, is van vrij nieuwen oorsprong. Haar doel is in het eigenlijk wezen der taal in te dringen, en is derhalve zeer onderscheiden van dat, waarmede wij de spraakkunst (grammatica) van een of ander volk aanleeren. Bij deze laatste studie stellen wij ons als einddoel voor, om ons de taal zoo zeer eigen te maken, dat wij haar als middel kunnen bezigen, ten einde de geschiedenis van een volk en zijne letterkundige voortbrengsels te leeren kennen en verstaan, of om die taal te kunnen schrijven en spreken. Bij de algemeene taalkennis beschouwen wij de taal op zich zelve, als einddoel onzer nasporingen. Het onderzoek der taal van een volk, dat noch geschiedkundige belangrijkheid bezit, noch letterkundige voortbrengsels heeft opgeleverd, kan hier dikwerf even gewigtig zijn en even veel opheldering geven, als dat der dusgenoemde klassieke talen of van die der beschaafdste volken van het hedendaagsch Europa.
Wanneer wij nadenken over hetgeen den mensch, het menschelijk geslacht in het algemeen, van de dieren onderscheidt, dan vinden wij geen beter algemeen, uiterlijk kenmerk dan het bezit der taal. Geen volk, hoe weinig ook ontwikkeld, hoe ruw en onbeschaafd, of het bezit eene taal. En wanneer nu de mensch voor den natuuronderzoeker evenzeer het onderwerp zijner nasporingen is als eene plant of eenig dier, dan behoeft het naauwelijks betoogd te worden, dat