hyenaas is bewoond geweest. Het was in het jaar 1829 dat prof. van breda, op last van de regering, de grot van Remouchamps onderzocht. Nooit was zij toen nog door een mensch betreden, en evenmin vermoedde men toen, dat men in de holen en grotten van Belgie beenderen zou aantreffen van verscheurende dieren, welker afstammelingen thans geheel andere plaatsen der aarde bewonen. Niet ver van den ingang der grot liet bovengenoemde geleerde met het graven in den bodem der grot beginnen, ten einde de zamenstelling des bodems te leeren kennen. De bovenkorst bestond uit eene laag stalagmiet — of zoetwaterkalk met vele beenderen van hedendaagsche dieren vermengd. De lieden uit den omtrek beweerden, dat er voorheen een klooster nabij den ingang der grot gestaan had, en dat de keukenafval der monnikken in het hol werd geworpen; daardoor zouden die beenderen in de stalagmietkorst geraakt zijn. Na de bovenkorst opgeruimd te hebben, vond men afwisselende lagen zand en slib, het laatste vermengd met keisteentjes, die duidelijk aantoonden, dat zij eens door water waren vervoerd geworden en daardoor gerold hadden. Die zand- en sliblagen waren gezamenlijk ter dikte van ongeveer 20 voet; tot zoo diep doorgedrongen stootte men eindelijk op den kalksteen, die niet slechts den eigenlijken bodem maar ook de wanden en den zolder van het hol vormt; immers ook het hol van Remouchamps bevindt zich, als bijna alle overige holen, in kalksteenlagen. Vervolgens al verder en verder in het hol voortdringende vond men een riviertje, dat er doorheen stroomde; het water valt op een vrij grooten afstand van den ingang door eene opening in het hol. Dat voorheen dit riviertje eene groote rivier is geweest en waarschijnlijk het hol heeft uitgespoeld en ruimer gemaakt, blijkt uit den afgesletenen toestand van sommige rotspartijen. Hoe verder men in het hol drong, des te meer bijholen werden er ontdekt, sommigen met prachtige stalaktieten versierd; en onder die bijholen muntten in schilderachtige partijen vooral die uit, waaraan men de namen heeft gegeven van la salle des fées; la salle des ruines; le precipice enz. Ook aan sommige buitengewoon prachtige stalaktietpartijen heeft men bijzondere namen gegeven, zooals la cascade, le rideau de lit, le saule pleureur enz. Thans, na ruim 30 jaren sedert de grot voor het eerst
Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/122
Deze pagina is proefgelezen
102
BEENDERENHOLEN.