zeer vele gevallen, zoo als in het hol te Aurignac, ook tevens beenderen gevonden werden van dieren, die stellig in het historische tijdperk nog daar ter plaatse leefden, b.v. van den bison, van het rendier, het ree, en van nog vele andere hedendaagsche dieren meer. Ten tweeden schijnt eene poging om de inkervingen van steenen messen te onderscheiden van de sporen der tanden van roofdieren mij zeer gewaagd. Eindelijk is het een feit, dat lange of pijpbeenderen, die lang aan den invloed van het weêr, vooral van de zon, blootgesteld zijn, zeer dikwijls in de lengte splijten.
Wat de menschenbeenderen van den Mont Denise aangaat, zoo schijnen de onderzoekingen van den beroemden lyell, op de plaats zelve ingesteld, te bewijzen, dat de steen, waarin die beenderen bevat zijn, — verondersteld dat hij werkelijk dáár gevonden is, waar men beweert, — geenszins met de echte oude lavabrecciën van den Mont Denise overeenkomt, maar uit losgerukte brokken er van bestaat, die lang na de oorspronkelijke vorming dier oude brecciën bezonken zijn. Dezelfde lyell, heeft ook in Amerika de vindplaats van het menschelijk bekken bij Natchez onderzocht. Hij berigt dienaangaande, dat de bedding, waarin dat been gevonden was, ligt aan den voet van een steilen, door de rivier ondergraven oever. In den oeverwand liggen een aantal fossile dierenbeenderen op hunne oorspronkelijke plaats; in het dal boven de oevers vindt men oude Indiaansche begraafplaatsen. lyell, — en een ander geoloog, gale, denkt er bijna evenzoo over, — lyell houdt het er voor, dat de genoemde bedding ontstaan is door eene aardstorting van den ondergraven oever, waarbij een stuk menschenbeen uit de bovenste hedendaagsche laag gevallen is tusschen en onder voorwereldlijke beenderen uit de onderste lagen. En wat eindelijk de door ponzi in tufsteen ontdekte voorwereldlijke dieren- en menschenbeenderen betreft, zoo is, gelijk ik reeds gezegd heb, de tufsteen eene hedendaagsche vorming, en kunnen daarin zeer wel dierenbeenderen en menschenbeenderen van zeer verschillende tijdperken bij elkander geraakt en besloten zijn geworden.
In den allerlaatsten tijd vooral hebben zekere voortbrengselen van menschelijke kunst, door boucher de perthes reeds sedert 1838 ontdekt in het diluviale terrein van St. Acheul bij Abbeville, veel