Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/178

Deze pagina is proefgelezen
 

NOG IETS OVER DE OPENE NOORDPOOLZEE.

 

 

Wij hebben vroeger reeds in een opstel over de noordpoolreizen in de laatste jaren, geplaatst in het Album der Natuur van 1860, aangewezen, hoe vooral door de togten van dr. kane in het hooge noorden het reeds bestaande vermoeden was versterkt, dat zich rondom de nog nooit bezochte Noordpool eene opene zee zou bevinden, die, althans onder begunstigende omstandigheden, nu en dan bevaarbaar zoude zijn. Dat morton, één van kane's togtgenooten, in Smith-Sund op 82° 17 noorderbreedte eene opene zee ontdekte, bragt er niet weinig toe bij om dat vermoeden te bevestigen.

In den laatsten tijd heeft a. mühry van Göttingen de meteorologische waarnemingen, in de laatste jaren op verschillende plaatsen van het noordpoolgebied door een aantal kundige reizigers gedaan, verzameld en met elkander vergeleken, en zijne resultaten medegedeeld in het bekende tijdschrift van dr. petermann, Mittheilungen über wichtige neue Erforschungen auf dem Gesammtgebiete der Geographie, 1861, VIII. Uit de door hem medegedeelde feiten leidt hij het gevolg af, dat de streek, waar de koudste luchtsgesteldheid op het westelijk halfrond, de westelijke koude-pool, gevonden wordt, gelegen is in de ruimte tusschen 72° en 78° noorderbreedte en tusschen 70° en 115° westerlengte. Daar wordt bij windstilte en helderen hemel in den winter eene steeds toenemende koude waargenomen, terwijl de winden, van welken kant zij ook aankomen, warmere lucht aanvoeren en dus de koude doen verminderen. De meeste warmte schijnt dan van het oosten en zuidoosten te komen, maar ook uit het noorden en noordwesten stroomt eene warmere lucht toe. Ook is de lucht, die van dien kant wordt toegevoerd, met meerdere waterdampen bezwangerd.

Uit deze verschijnselen leidt hij het gevolg af, dat er hoogerop in het noorden geen groot vastland liggen kan, maar dat zich daar eene zee bevinden moet. Wanneer die zee, zoo als scoresby reeds beweerde, ook met eene ijskorst van 20 voet dikte bedekt mogt zijn, zoo zal toch de warmte, zoover het zeewater vloeibaar blijft, met de diepte toenemen. Daar nu in de streek, waar de hoogste koude wordt