teekend, vermeerderd met wat door ons zelven bijzonders werd waargenomen. — De herinnering aan de volgende regels zal een bezoek aan de Victoria er niet te onvruchtbaarder om doen zijn; misschien roepen zij bij enkelen nog eenige oogenblikken van genot en verpoozing in ’t geheugen terug.
De Victoria regia, die met de talrijke soorten van Nymphaea’s (waarvan er twee, de gele en witte Plompen [Nuphar luteum en Nymphaea alba] ook in onze binnenwateren voorkomen) tot de familie der Nymphaeaceeën of Waterleliën behoort, bewoont de heetste streken van Zuid-Amerika, en komt aldaar voor in betrekkelijk on— diepe waterkommen, welke wel is waar met de groote rivieren in verbinding staan, doch, aan de felste zonnewarmte blootgesteld en door geen enkelen boom beschaduwd, op gezette tijden des jaars door- waadbaar worden en uitdroogen. Meer bepaaldelijk werd zij aan- getroffen in Bolivië (in de Rio Marmore, de Rio das Madeiras, de Igaripes en de Yacuma); in Britsch Guyana (in de Berbice en de Rupununi) en in Brazilië, onder Santarem. — Sommigen maken nog van andere standplaatsen (den Rio Chuelo, in Paraguay, de San José, in de provincie Corrientes) gewag; zonder twijfel echter hebben deze betrekking op eene andere soort, waarvan nog slechts zeer weinige bijzonderheden bekend zijn, doch die men desniettemin met den naam van Victoria Cruziana (naar den generaal santa-cruz) heeft bestempeld.
De eerste natuuronderzoeker, die de Victoria regia op hare natuur- lijke standplaats mogt aanschouwen en die dus voor haar eigenlijke ontdekker kan doorgaan, heette haenke. Hij was Duitscher van ge- boorte , doeh maakte in ’t begin dezer eeuw deel uit van eene Spaansche expeditie, aan wie de last was opgedragen om een plaatselijk onder- zoek te doen naar de voortbrengselen van Peru. Op een zijner togten (in 1801) op den breeden Amazonenstroom in een broos vaartuigje, in het gezelschap van niet meer dan twee inlanders ondernomen, was het, dat hij de Koningin der Waterleliën in al hare pracht leerde kennen. Haenke zou zeker de man geweest zijn om van zijne ont- dekking partij te trekken en, vol vuur als hij was voor al wat schoon mag heeten in de natuur, haar ons met levendige kleuren ge- schilderd hebben, ware het niet, dat hij nog gedurende den loop zijner