ledig te zien; en daar het nu juist alleen de éénjarige planten zijn, bij welke zulk eene handeling te pas komt — indien men haar althans wenscht te behouden — zoo is het niet vreemd, dat ook onze Victoria aanvankelijk onder de eenjarige gewassen werd gerangschikt. De door smith verkregene uitkomst echter was oorzaak, dat tegen deze opvatting door sommigen protest werd aangeteekend; en daar men nu in de natuurkundige wetenschappen aan ééne positieve uitkomst (mits goed geconstateerd) meer waarde hecht dan aan eene reeks van negatieve, zoo zoude het pleit als beslecht beschouwd en der Victoria eene plaats onder de overblijvende planten kunnen worden ingeruimd. Nu echter is het niet te ontkennen, dat de kultuur het zooverre gebragt heeft, om gewassen, van nature éénjarig, in overblijvende te veranderen (men denke slechts aan de stam-resedaas), en daar het nu niet bewezen kan worden, dat de planten van smith haar langer leven niet juist aan eene buitengewoon zorgvuldige oppassing te danken hadden, zoo spreekt het van zelf, dat de door hem bekend gemaakte proeven niet in staat waren om het geloof aan de éénjarigheid der Victoria bij zijne tegenstanders op eens aan het wankelen te brengen. Onder deze omstandigheden kunnen alleen waarnemingen, in het vaderland onzer waterplant ondernomen, ter oplossing van het aanhangige vraagstuk bijdragen, en het is dan ook om deze reden, dat wij daarover hier ter plaatse slechts in twijfelachtigen zin konden spreken.
De stengel of stam der Victoria is, zooals wij zulks zoo even reeds deden opmerken, voor 't grootste gedeelte in het slijk verscholen en heeft een loodregten stand. Hij is vleezig, stevig, onvertakt, en neemt veel duidelijker in omvang dan in lengte toe, en dat wel doordien zijn diepste uiteinde in ontbinding overgaat naar gelang het hoogste voortgaat met groeijen. Vandaar dan ook, dat men bij uitgebloeide Victoriaas, die zelfs bladen van 6 voet middellijn hadden voortgebragt, althans in onze Europesche plantenkassen, zelden een stengel vond van langer dan ½ voet.
De wortelvezels, door middel van welke het voedsel aan den stengel wordt toegevoerd, zijn niet, zoo als bij de meeste andere planten, onregelmatig over de oppervlakte van dezen laatsten verspreid, maar