deel daarvan te omvatten en te doorgronden, en aan den anderen kant de noodzakelijkheid om veel te weten van velerlei, voor hem, die in eenig onderdeel der wetenschap vooraan wenscht te gaan en, zij het slechts ééne, belangrijke schrede verder te doen dan zij, die hem vergezellen of die vroeger hetzelfde pad hebben bewandeld. Hoe is deze tegenstrijdigheid op te lossen? Zeker alleen door streng te onderscheiden tusschen de beoefening eener wetenschap als middel en als doel, tusschen eene studie als jonger en eene als meester, tusschen het verzamelen van kennis der op eenig gebied verkregene uitkomsten, zoo veel en zoo ver als ze op het terrein dat men zelf bewerkt van nut kunnen zijn, en het geheel doorgronden daarvan en van de wegen, die daartoe hebben geleid. Het laatste kan men alleen voor een of hoogstens voor eenige weinige zeer na aan elkander verwante onderdeelen der wetenschap; het eerste kan men, met eenige vlijt, voor een aantal dier onderdeelen, groot genoeg om in die studie een waarborg te vinden tegen eenzijdigheid en een steun overal waar men dien noodig heeft.
Zulk eene cursorische, noodzakelijk ietwat oppervlakkige studie van wat voor hem nevenvakken zijn is dus noodzakelijk voor iedereen,die zich met eenigen tak van het weten des menschen bepaaldelijk bezig houdt. Zij moet voor hem voldoende zijn en weldadig, het laatste evenwel slechts zoolang, als hij zich van haren aard en haar doel volkomen bewust blijft, zoolang als bij hem de overtuiging leeft, dat zulk eene studie hem tot niets anders dan tot het verwerken der uitkomsten van anderen geschikt maakt en regt geeft. Verliest hij dit uit het oog, dan kan die kennis, hoe nuttig en noodig zij hem overigens ook was, voor hem en, als hij door anderen arbeid zich een grooten naam heeft verworven, ook voor tijdgenoot en nakomelingschap een onheil worden.
De geschiedenis der wetenschappen levert een aantal voorbeelden op van het kwaad, gesticht door hen, die het bovenstaande uit het oog verloren, die dus meenden te kunnen beoordeelen en veroordeelen wat zij niet volkomen begrepen. Een der sterkst sprekende van die allen vindt men in de verwarring, die göthe stichtte, toen hij meende over het ontstaan der kleuren even gemakkelijk als over de