die zoowel op het gezigt als ook wegens hunne scheikundige zamenstelling van de gewone kool afwijken. Daartoe behooren de hier te lande in den handel voorkomende zoogenaamde schotsche kool (in Engeland candlecoal geheeten), voorts de thans zoo befaamde Bogheadkoot. Zij hebben niet den minsten glans en ontwikkelen bij de verhitting veel gas, zoodat de landlieden zich daarvan als van eene lamp bedienen kunnen. De Bogheadkool, ten westen van Edinburg voorkomende, ongeveer halfweg tusschen deze stad en Glasgow, wordt thans veel tot de gasfabrikatie en de bereiding der sterk lichtende photogén-olie aangewend, en van welke hooge waarde zij tot dit doel is, blijkt uit den marktprijs, die driemaal hooger is, dan die van gewone steenkool.
De Engelsche steenkolen, hoe aanzienlijk hare massa is, zijn echter van weinig beteekenis, wanneer men ze met de kolenbeddingen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika vergelijkt. Volgens schatting bedraagt de geheele oppervlakte van het steenkolenterrein aldaar 9000 vierkante geographische mijlen, meer dan het koningrijk Spanje en 18 maal zoo veel als alle velden in Groot-Brittannië te zamen. Alle staten ten westen van New-York, n.l. Philadelphia, Ohio, Kentucky, Illinois, Missouri enz. schijnen onmetelijke hoeveelheden van deze brandstof te bezitten. De Amerikaansche soort van steenkolen is daarenboven van beter hoedanigheid; het zijn harde coak-achtige stukken, met zeer veel glans, doch zonder poriën, die bijna uit zuivere kool bestaan en geen rook of gas, maar onder inwerking van zeer veel lucht eene groote warmte ontwikkelen.
Niet veel minder groot schijnt de voorraad aan steenkolen te zijn in Zuid-Amerika, Voor-Indië en China, zoodat wij ons overtuigd kunnen houden, dat nog gedurende duizendtallen van jaren de menschen zich zullen kunnen verwarmen door de hitte verkregen bij de verbranding van steenkolen, en die daarin is nedergelegd voor welligt millioenen van jaren door de werking der destijds hare Stralen verspreidende en zoo reusachtige planten voortbrengende zon.