nieuwe en rijkere bronnen van bestaan te vinden voor zich en zijn geslacht, dan dringt hij met een wakker oog tot in de geheimste schuilhoeken van zijn bondgenoot. Hij leert inzien, hoe hare meest uiteenloopende verschijnselen een en hetzelfde karakter hebben en hij den grootsten invloed op haar kan uitoefenen, wanneer hij zijne plannen grondvest op hare wetten. Werkingen, die oppervlakkig bijna niet te bespeuren zijn, weet hij met honderdvoudige kracht te voorschijn te roepen, leemten aan te vullen, overtolligheden weg te nemen en de natuur zelve dat te laten verrigten, waartoe zij hem vroeger slechts eene sobere medewerking verleende. De natuur volgt gedwee de teugels van zijn zacht en verstandig bestuur, en, schijnbaar vrij, beweegt zij zich geheel in den kring, dien hij haar heeft afgebakend. De mensch beschouwt haar nu als een minder wezen, eene blinde magt, die hij zich onderwerpen moet; de aarde verkrijgt een nieuw aanzien, en er ontstaat een oneindige rijkdom van voortbrengselen, de gewrochten van kunst en vernuft, die van de overige natuur slechts daarin verschillen, dat zij door tusschenkomst van den mensch zijn te voorschijn geroepen. De natuur verrigt nu het werk des menschen en de mensch is haar magtige gebieder, — zoo hij waarlijk groot is, ook in haar hoofdkwartier, zijn eigen hart.
Nergens vinden wij deze drie toestanden treffender uitgedrukt dan in het uitwendige gewaad der natuur, in het landschap, het levende beeld, dat ons haar in haren schoonsten rijkdom vertegenwoordigt.
Het landschap is een beeld der natuur, voortgebragt door den indruk van den bodem, den plantengroei en het water, die ons omringen. Naakte rotsen, woestijnen en steppen, oorspronkelijke wouden en de onafzienbare zee zijn de zuiverste uitdrukkingen dezer drie factoren en als 't ware de grondstof, waaruit het landschap is geformeerd. Elk dezer factoren kan echter op verschillende wijze werkzaam zijn. Van daar eene ontzaggelijke verscheidenheid in de tafereelen, die door hunne zamenwerking ontstaan. Al naarmate een hunner de overmagt boven de beide andere bezit, zien wij in het landschap een ander karakter, zoodat wij in het geheel drie hoofdkarakters kunnen aannemen, die op den beschouwer een verschillenden indruk maken. Vooreerst de bergstreken, heuvellanden en vlakten, waar de bodem met