Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/242

Deze pagina is niet proefgelezen
220
HET LANDSCHAP.

mensch gedwongen, in eene woeste landstreek te wonen, dan zal zijn eerste werk zijn zich vrij te maken en het landschap naar zijne inzigten te herscheppen. De mensch gevoelt zich dus alleen vrij in de natuur, die hij zich zelf gevormd heeft, evenzeer als hij slechts door eene eigene, zelfstandige overtuiging zedelijk vrij kan zijn. Onze bouw- en weilanden zijn voor ons even zoo goed natuur als de oorspronkelijke wouden voor den wilde.

Meer en meer verminderen die wouden, met de ontwikkeling van onze beschaving. De verbazende verscheidenheid van boomen en planten verdwijnt voor de uitgestrekte, eentoonige katoenvelden, koffijtuinen en graanakkers. De wilde dieren verminderen in aantal, en de lagere menschenrassen sterven uit of smelten ineen met het magtige ras, dat thans aan het hoofd staat.

Elke beschouwing der natuur is onvolledig, die niet deze periode van de werking des menschen in zich opneemt, en onze eeuw heeft het voorregt, eene innige vereeniging te zien ontstaan van de kennis der natuur met het menschelijk bedrijf. Het denkbeeld, in göthes Faust uitgedrukt, wordt werkelijkheid, en de wetenschap neemt, na eindelooze omzwervingen in het bovenzinnelijke, ploeg en spade ter hand en wordt de stoffelijke weldoenster der menschheid. De invloed van de natuur op den mensch was het onderwerp van vroegere beschouwingen; wij, kinderen der negentiende eeuw, mogen ons verheugen in het bezit van talrijke bijdragen tot eene geschiedenis van den invloed des menschen op de natuur. En gelijk eene oppervlakkige beschouwing van de natuurlijke landschappen ons reeds den aard van hunne bewoners doet vermoeden, zoo zal ook omgekeerd de gedaante der kunstmatig gevormde landschappen ons toonen, op welken trap van ontwikkeling hunne ontwerpers hebben gestaan.

Verre het grootste gedeelte der menschheid kent geen anderen prikkel tot arbeid, dan behoefte en zinnelijkheid. De hervorming, die de mensch in de natuur tot stand brengt, is dus het beeld van den honger of van de begeerte naar genot en verstrooijing. De boer, die zijn akker beploegt, is het werktuig der behoefte, de hovenier, die het edele takje ent op den wilden stam, vertegenwoordigt de zucht naar zingenot. De behoefte is eene strenge leidsvrouw en duldt geene