Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/251

Deze pagina is niet proefgelezen
229
HET LANDSCHAP.

Het planten van tuinen werd een onderdeel der bouwkunst en de tuin was niet meer dan een boomgaard, een bevoorregte akker. Eerst veel later, toen met de vermeerdering van het menschelijk geslacht ook de weelde toenam, lieten de grootste vorsten zich, nevens hunne paleizen, eigenlijke lusthoven maken, waarin zij, te midden van sierlijk plantsoen en schoone bloemen, in zalige rust hunne dagen doorbragten, of zich verlustigden met de jagt op allerlei wild, dat in afzonderlijk omheinde ruimten of parken werd verzameld of aangefokt. Bij den aanleg dier waranden vertoonden zich van lieverlede twee verschillende rigtingen, die wij de menschelijke en natuurlijke, of met eene in onze eeuw veelgeliefde uitdrukking, de regtzinnige en de liberale rigting kunnen noemen. De eerste verving de vruchtboomen en moeskruiden door sierboomen en heesters, maar behield de oude symmetrie, bleef die getrouw tot in de kleinste bijzonderheden en maakte den tuin geheel in overeenstemming met het huis, de tweede trachtte den wilden rijkdom der natuur na te bootsen, verbande de symmetrie en vormde het grootste contrast met de strenge regelen der bouwkunst, De eerste rigting ontwikkelde zich in het oude Egypte en had daar, twintig eeuwen vóór onze tijdrekening, reeds een hoogen trap van volmaaktheid bereikt. Uit Egypte werd zij waarschijnlijk naar ons werelddeel overgebragt, voornamelijk bij de Romeinen en verspreidde zich later met de literatuur en de regtspleging van dit volk over het noorden en westen. De natuurlijke rigting werd gevolgd in Azië, vooral in China, in Syrië en Perzië.

De Grieken hechtten in hun schoonste tijdperk weinig waarde aan tuinen. Toen de bouw- en beeldhouwkunst bij hen het toppunt van bloei hadden bereikt, werd aan de verfraaijing van lust- en wandelplaatsen slechts geringe zorg besteed. Bij hun streven naar een zuiver menschelijk ideaal, zagen zij de overige natuur voorbij, die trouwens weinig indruk maakte op hun gemoed. Het genot, dat zij in hun aardsch paradijs, de vallei van Tempe, smaakten, werd minder opgewekt door het schoone der natuur, dan wel door de overleveringen, die aan dat oord waren verbonden. Eerst eene grootere weelde voerde de Romeinen tot die overdaad in architectonische versierselen, beelden, vazen, fonteinen, fraaije steenen en mozaïekwerk, die in hunne