Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/282

Deze pagina is niet proefgelezen
260
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.

deelen. Ik geef niet meer dan ik kan, in het minst niet in den waan deze stof te hebben uitgeput of zelf niet te zullen falen. Ik koester echter de vaste overtuiging, dat, zoo al velen niet veel "nieuws" zullen vernemen, toch mijn verzamelde buit de som van kennis bij eenigen mijner lezers — even als die van mij zelven — eenigermate zal kunnen verrijken. In waarheid, ik had te voren niet gedacht, dat een zóó algemeen bekend terrein, — door de aanwezigheid dezer dieren op kermissen en in menageriën zelfs zóó populair, — toch zóóveel kon bevatten, wat nog niet door allen werd gekend.

 

 

Over geen dier is misschien meer strijd gevoerd of hebben althans meer dwaalbegrippen bestaan, en zijn door de reizigers van vroegeren tijd vooral meer verdichtselen in omloop gebragt, dan juist over den olifant. Menige vraag is aangaande hem te doen, die eerst voor korten tijd is opgelost, en op meerdere moet men nog het juiste antwoord schuldig blijven. En deze hebben niet alleen betrekking op zijne eigenschappen en gewoonten, maar ook op verscheidene zijner organen, zoo uitwendige, als vooral inwendige, over wier fijner maaksel eerst in onzen tijd eenig meerder licht begint op te gaan.

    Algemeene Geschiedenissen. — Tegenwoordige Staat van alle Landen en Volkeren (Siam, Afrika). — J. a. dekker, Eenige bijzonderheden omtrent den olif. v. Nat. Art. Mag. te Amsterdam, Repertorium, 3de jaarg. — Une Ambassade Anglaise, p. j. bowring; Episode d'un voyage, p. h. d. marcény; Voyage dans le Royaume d'Ava, p. h. yule; Comment on atirape les éléphans, p. l. d. wailly; A peep at the elephant, in harper’s Magazine; Reisen in Guinea, v. chailly, enz. (Alle voorkomende in onderscheidene, deels z. g. geïllustreerde, Tijdschriften). — Verder nog ph baldaeus, Beschrijving van het machtige eiland Ceylon, Amsterdam, 1672; p. e. melton's Zee- en Landreizen, van 1660 tot 1677 ; Ludolf, Historie van Abissiniën, 1687 ;(welke laatste werken mijn vriend dr. h. j. broers mij ter inzage gaf). — Onder de Latijnsche schrijvers der oudheid werden o.a. geraadpleegd: plinius, appianus, aristoteles, flavius, josephus, plinius, plutarchus, sallustius, titus, livius. (Hierbij kan ik niet nalaten, mijn' waarden oom, mr. evera, te Delft, ook hier mijn’ hoogen dank te betuigen voor de verleende hulp in het even vlijtig als het oordeelkundig verzamelen en uittrekken van een groot deel dezer, vooral der laatstgenoemde bronnen).