sterk aan het afnemen, zoo door het opruimen van de bosschen en het aanleggen van groote wegen, als door het steeds zekerder treffende schot der Engelsche jagers. Bij de zamenwerking dezer oorzaken, en inzonderheid wanneer men overweegt, dat zij sedert onheugelijke tijden vandaar naar het vasteland van Azië worden uitgevoerd, mag het wel bevreemden, dat zij op dit eiland nog op verre na niet zijn uitgestorven. Deze omstandigheid vindt alleen verklaring in de beperking van hunne slagtanden, wier veel grootere ontwikkeling zoovelen hunner makkers in Indië en vooral in Afrika, door de hooge handelswaarde daarvan, meer zonder ophouden ten verderve strekt. Ook op Sumatra wordt, om dezelfde reden, en omdat men er ze ook niet afrigt, slechts zeer weinig jagt op hen gemaakt.
Komt deze of eene andere soort ook op Borneo voor? Ritter en met hem eenige andere aardrijkskundigen laten hem dáár in het hooge noordwesten (Borneo proper) of ook in de binnenlanden nog steeds voortleven.... in hunne boeken, want in naturâ schijnen zij daar aan de beste natuuronderzoekers te blijven ontsnappen. Die men er gezien heeft, worden geacht er van elders te zijn ingevoerd, op gelijke wijze als zulks ook met Java en andere eilanden van den Indischen Archipel het geval is geweest of nog geschiedt[1].
Voor de Afrikaansche soort (of soorten), — welke tegenwoordig niet dan bij hooge uitzondering wordt getemd of afgerigt, — wordt algemeen beweerd, dat zij geheel dit werelddeel bewonen, althans in de voor hen geschikte streken, en in zooverre zij ook hier niet door de bestaande bevolking uitgeroeid of voor de toenemende landontginning teruggeweken zijn, zoo als in de omstreken van de Kaap de Goede Hoop. Overigens worden zij nagenoeg in geheel Zuid-Afrika, van omstreeks 32° Z. Br. (ten Noorden van Port Natal) af, tot aan de linie (Congo, Zanguebar, Mozambique), aangetroffen, terwijl in de noordelijke helft van dit werelddeel, Abyssinië ten Oosten, maar vooral
- ↑ Volgens schlegel, is het tot hiertoe bekende geographische gebied der beide Aziatische olifant-soorten bevat in een' langwerpigen vierhoek, ingesloten door de kromme lijnen, gevormd tusschen 35° N. Br, tot 5° Z. Br. en 65° tot 165° 0. L. (merid, v. Parijs).