het kleed is, onder hetwelk de zon zich aan ons voordoet. De grenzen van dit lichtomhulsel vormen dus den voor ons zigtbaren omtrek der zon. Beneden deze photospheer bevindt zich een doorschijnende, maar niet lichtgevende dampkring of atmospheer, door welke de lichtzee gedragen en op eene groote hoogte boven de oppervlakte der zon wordt gehouden. In dezen dampkring bevindt zich eene ondoorzigtige, zamenhangende wolkenlaag, die den geheelen dampkring omgeeft. De lichtzee is aan de hevigste beroeringen en schommelingen blootgesteld. Hierdoor ontstaan nu en dan scheuren of trechtervormige openingen in het lichtomhulsel. Geschiedt dit, dan wordt de wolkenlaag voor ons zigtbaar. Door de openingen in het lichtomhulsel dringen nu de stralen van de aan weêrszijde opgehoopte lichtzee en werpen het licht, dat door de luchtlaag dringt, op de zich daarin bevindende wolkenlaag. Daardoor ontstaan de graauwe vlekken, die men op de zonneschijf gewaar wordt. Maar als de beweging in de zonneomhulsels nog heviger wordt, scheurt ook dikwijls de wolkenlaag vaneen. Door die scheuren of spleten wordt nu de zonnekern voor ons oog opengelegd en vertoont zich aan ons gezigt als eene donkere plek. Door die scheuren wordt het ons dus alleen mogelijk een blik op het eigenlijk ligehaam der zon te vestigen.
Herschell heeft ook getracht de oorzaken te verklaren, waardoor die verschijnselen in de zonneomhulsels worden bewerkt. Hij vooronderstelt, dat er onafgebroken eene elastische vloeistof van eene ons geheel onbekende natuur op de oppervlakte van het donkere zonneligchaam wordt gevormd. Wegens hare geringe zwaarte stijgt deze stof omhoog naar de bovenste deelen van den dampkring. Is dit gas niet overvloedig, dan vormt het in de bovenste lagen der lichtgevende wolken kleine openingen, die zich als graauwe stippen of poriën aan ons voordoen. Is die omhoog stijgende gasstroom buitengemeen sterk, dan ontstaan er breede scheuren, die over eene groote oppervlakte in de eerste plaats de wolkenlaag en vervolgens ook het lichtomhulsel vaneen scheiden. Door de toestrooming van dit gas wordt dan in de nabijheid der openingen de lichtstof opgehoopt. Daardoor zouden dan de lichtfakkels ontstaan, die doorgaans in de nabijheid der zonnevlekken worden waargenomen.