Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/325

Deze pagina is niet proefgelezen
303
TOT ONS ZONNESTELSEL BEHOORENDE.

Reeds bij vroegere totale zonsverduisteringen had men dergelijke verschijnsels opgemerkt; maar toen men in 1842 op verschillende plaatsen aan den zonnerand deze op bergen gelijkende oneffenheden had waargenomen, werd de aandacht daarop meer bijzonder gevestigd. De zonsverduistering van den 28 Julij 1851 werd daarom met gespannen verwachting te gemoet gezien. De beroemdste sterrekundigen hielden zich met hare waarneming bezig en stemden overeen in de verklaring, dat zij uitstekende punten van donkerroode kleur aan den rand der zon hadden opgemerkt. De hoogte dier protuberantiën, die zelfs gedurende het korte tijdsbestek der waarneming gedurig veranderden, werd op 6000 tot 12000 mijlen geschat.

Ook bij de laatste totale zonsverduistering van den 18 Julij 1861 werd hetzelfde verschijnsel waargenomen. Le verrier vond, dat de zonneoppervlakte aan de randen tot eene hoogte van 7" of 8" geheel bedekt was met eene laag van roodgekleurde oneffenheden, waarvan hij de dikte zag toenemen, naarmate zij van achter de maanschijf te voorschijn kwamen. Hij hield ze voor zonnewolken, die tot den zonnedampkring behooren, voor lichtverschijnsels, die niet aan den rand der maan door terugkaatsing gevormd kunnen zijn, maar die in den doorschijnenden dampkring, waarmede het lichtomhulsel der zon omgeven is, als wolken ronddrijven.

Deze uitsteeksels aan den zonnerand zouden dus bewijzen, dat de photospheer der zon ook nog met een dampkring, waarin evenals in die der aarde wolken ronddrijven, is omgeven. Men heeft zelfs gemeend in dit lichtomhulsel nog twee deelen te kunnen onderscheiden, van welke het eerste, onmiddellijk op de photospheer rustende, een rood licht en het tweede, daarop rustende, een wit licht afgeeft. Ja! dit laatste, wit licht afgevende lichtomhulsel heeft men weder in twee schalen onderscheiden, ééne, die een sterker, en ééne, die een zwakker licht afwerpt. Men heeft dit gedaan om daardoor de verschijnsels van den lichtkrans of corona te verklaren, die het zonneligchaam bij eene totale verduistering omgeeft. Men heeft ook den omvang dezer dampkringen gemeten. De rood licht afgevende dampkring heeft slechts eene breedte van 10 sekonden, dat is 1200 gedeelte van de middellijn der zonneschijf, terwijl de buitenste wit licht afgevende dampkring of