Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/327

Deze pagina is niet proefgelezen
305
TOT ONS ZONNESTELSEL BEHOORENDE.

geene wolken zijn, maar uit dezelfde stof bestaan als de donkere vlekken. De lichter kleur van deze randen komt, volgens hem, alleen daarvan, dat zij tot aan eene zekere diepte toe van lichtstrepen dooraderd zijn, die dezelfde lichtsterkte hebben als het zonnelicht. De kleur schijnt ons graauw toe, omdat de donkere lichtstrepen voor ons gezigt bij eene zwakkere vergrooting zamenvloeijen en daarom eene graauwe kleur geven. Prof. calandrelli ontdekte zelfs, dat in de donkere vlekken zich holligheden en openingen vertoonen, waar hij het zonneheht in zijne volle sterkte zag doordringen. Volgens secchi zijn de graauwe plekken niets anders dan zonnevlekken, door welke het zonnehecht in alle rigtingen heen kronkelt. Uit deze waarnemingen blijkt derhalve, dat op die plaatsen althans beneden de donkere vlakte, die men gewoon is voor de oppervlakte der zon te houden, zich een lichthaard bevinden moet, hetwelk zeker moeijelijk is overeen te brengen met de hypothese, dat de zonnevlekken niets anders zijn dan de vaste grond der zonneoppervlakte, die door scheuren in het lichtomhulsel ons zigtbaar is geworden![1].

Ook is het moeijelijk in te zien, hoe deze hypothese zich laat vereenigen met de thans algemeen aangenomene theorie aangaande de vorming van wereldbollen uit de langzame afkoeling der oorspronkelijke in gloeijenden toestand verkeerende massa. Worden wij door hetgeen de geologie ons met opzigt tot de wording onzer aarde met bijna ontegensprekelijke zekerheid bewezen heeft, bijna gedwongen deze theorie aan te nemen, wij vinden daarin een voldoenden grond om van onze aarde tot eene dergelijke wording van andere wereldbollen te besluiten. Maar hoe is nu deze theorie overeen te brengen met de hypothese, dat de zon reeds een vast en afgekoeld ligchaam zou zijn, terwijl hare omhulsels nog in gloeijenden toestand verkeeren? Het laat zich wel niet denken, hoe zich daar een vaste bodem door afkoeling kan gevormd hebben, terwijl nog eene gloeijende lichtzee den geheelen bol omgeeft. Alle afkoeling moet toch noodzakelijk een aanvang nemen met de omhulsels, die een wereldligchaam als licht- of dampkring omgeven.

  1. Wij hebben deze feiten ontleend uit eene verhandeling van moritz hess, die Sonne und ihr Licht, in het tijdschrift "die Natur" van 1857.
1862.
20