Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/337

Deze pagina is niet proefgelezen
315
TOT ONS ZONNESTELSEL BEHOORENDE.

aantrekkingskracht van hare kolossale massa in hunne banen worden gehouden.

Het verdient opmerking, dat de waarnemingen bij de laatste zonsverduistering eenen man, als le verrier, er toe gebragt hebben om uit die waarnemingen en uit andere aangaande de betrekkelijke lichtsterkte van verschillende gedeelten der zonneschijf de gevolgtrekking af te leiden, dat de tot dusverre op gezag van herschel en arago aangenomene gesteldheid der zon niet de ware kan zijn. Hij ontkent het bestaan van den dusgenoemden photospheer en van den daaronder gelegen wolkendampkring, maar is van meening, dat de zon een gloeijend ligchaam is met een niet lichtenden dampkring, waarvan de plaatselijke ophoopingen de zonnevlekken zouden te weeg brengen. Bunsen en kirchhoff komen tot hetzelfde resultaat en gelooven niet aan een donkeren zonnekern, met een licht- en luchtomhulsel omgeven. Zij houden de zon voor een gloeijend ligchaam van zeer groote uitgebreidheid, omringd van eenen dampkring, in welken enorme wolkgevaarten rond drijven, die zich aan ons als zonnevlekken voordoen.

Maar bovendien hebben wij bij deze hypothese het voordeel, dat ons de trap van ontwikkeling wordt aangewezen, dien de zon thans in haar kosmisch bestaan heeft bereikt. Wij zien haar in eene periode van hare ontwikkeling, die voor onze aarde reeds duizenden en honderdduizendtallen jaren verleden is. Eens schitterde ook onze aarde, als eene kleine zon met eigen licht voorzien, aan den hemel, toen de wereldstof, die zich in haar gebied en onder het bereik harer aantrekking bevond, zich verdigt had tot eene gloeijende en vloeibare massa. Ook toen was zij overal aan hare oppervlakte vulkaan, en boven de toppen harer uit de vuurzee opstijgende en daarin nederploffende golven woedde een onafgebroken elektrisch onweder, dat haar met den schitterenden gloed van elektrisch vuur omgaf. Eeuwen volgden op eeuwen, en langzaam en geregeld koelde zij door de afstraling harer warmte in de ruimte af, totdat eindelijk eene vaste schaal zich om de in haar ingewand gesloten gloeihitte vormde. De vulkanische werking nam van lieverlede af. Zij hield weldra op eene lichtende ster te zijn in de hemelruimte. Zij werd een, donkere bol, maar geschikt om de kiemen van organisch leven in haren vruchtbaren