Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/344

Er is een probleem opgetreden bij het proeflezen van deze pagina
322
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.


gevoelig. Voor aanraking, zelfs bedreiging daarvan, met de gewone speerpunt zijn sommigen nog bevreesder dan voor die van het hoofd of het oor. Het is waarschijnlijk om deze gevoeligheid eenigermate te verminderen, dat zij zoo algemeen, het zij in den wilden staat, hetzij in

Op deze plek in de tekst zou een afbeelding moeten verschijnen.

Staart-pluim van den olifant.

gevangenschap, de gewoonte hebben, hunne huid met eene laag aarde of modder te bekleeden. Soms wentelen zij zich daartoe na het baden, dat een hunner voornaamste behoeften uitmaakt, in het slijk; meer algemeen spuiten zij daartoe eerst water over het lijf en blazen daarover met de slurf stof of zand heen. Zoowel voor den invloed der zonnestralen, als inzonderheid voor de steken en beten, of zelfs de bewegingen van vele insekten, vooral in de huidnaden of plooijen, toont hij zich hoogst gevoelig. Bepaaldelijk worden, in dit opzigt, de vliegen algemeen zijne "ergste vijanden" genoemd. Met den snuit en met de ooren weert hij zich daartegen zooveel hij kan; zelfs is bekend, dat hij zich vaak van bebladerde takjes of halmen als vliegen-waaijer bedient.

Aan zijnen staart heeft hij tot het verjagen van insekten slechts weinig. Ofschoon soortsverschillen voorkomen, is deze in den regel onaanzienlijk, betrekkelijk dun, en reikt hij naauwelijks tot aan den hiel. De pluim aan het uiteinde daarvan is dikwijls eenigzins meer en ontwikkeld. Hoe rijker de pluim, hoe langer de staart, des te edeler wordt de olifant geacht, en omgekeerd. Ook op zich zelf is de eerste, die uit dikke, hoornachtige, zamengestelde borstelharen bestaat, van eene glinsterend zwarte kleur, in hoog aanzien bij de Oosterlingen. Bijzonder hoog staat echter eene fraaije staart-pluim van eenen "witten" olifant aangeschreven. Een exemplaar daarvan, —