De tromp, — eene deels rolronde, deels kegelvormige buis, — uitwendig geteekend door vele kringsgewijze huidrimpels, is inwendig bekleed met een glad, stevig slijmvlies en over hare geheele lengte door een middelschot in tweeën gescheiden. Dit binnenste bekleedsel en deze buizen zou de olifant, gedurende den slaap, tegen het indringen van muizen en andere kleine dieren beveiligen door het voorste uiteinde van de slurf alsdan "in den mond te houden". De oppassers, welke ik dienaangaande ondervroeg, verklaarden mij, zulks nimmer te hebben waargenomen, doch wel, dat de tromp in den slaap wordt opgerold of binnenwaarts omgekruld. Geheel van voren is deze voorzien met een eigenaardig uitsteeksel, dat veeltijds "vingervormig verlengsel" wordt genaamd, en dan ook zoo bij het grijpen als tasten inderdaad de diensten van een vinger verrigt. Aan het tegenovergestelde binnen-uiteinde dezer buizen bevindt zich eene soort van klepvlies, waardoor de toegang tot de inwendige neusholte willekeurig kan worden afgesloten. Aan fijne gevoeligheid paart dit deel eene buitengewone bewegelijkheid. Het bezit dan ook een' zeldzamen rijkdom van zenuwen daartoe dienende[1] en een spiertoestel, die bewonderenswaardig is.
Op deze plek in de tekst zou een afbeelding moeten verschijnen. |
Spiertoestel van de slurf, volgens perrault.
Tusschen de huid en het deels peesachtig binnenbekleedsel van de slurf zijn duizende langere en kortere spierbundels dooreen geweven. Deze worden, volgens cuvier, in buitenste
- ↑ De zenuwen van den snuit zouden, volgens buffon, "in aantal nagenoeg gelijkstaan met de overige zenuwen van het geheele ligchaam te zamen genomen". Hoewel op deze vergrooting van de waarheid veel is af te dingen, moet toch worden erkend, dat de takken van het 5de en 7de zenuwpaar, voor de proboscis bestemd, buitengewoon ontwikkeld, ja ongemeen dik en breed zijn.