zijner ledematen niet in staat zijn de springbewegingen en de schokken van zulk eene massa zonder nadeel te wederstaan. Zijn snelste gang bestaat in eene soort van schoffeldraf, dien hij echter zoodanig kan versnellen, dat die gelijk staat met den snelsten loop van een mensch, of met den handgalop van het paard. Een goed doorrennend paard kan hem best ontkomen, een mensch in het open veld niet, vooral omdat deze wel, de olifant niet in zijnen vaart gestuit of belemmerd wordt door kleine terreinverhevenheden of struikgewas. Alleen door zig-zagsgewijze of kringswijze gangen, vooral met behulp van boomen of andere hindernissen, kan de mensch hem ontloopen, daar de olifant niet in staat is zulke snelle wendingen te maken, als deze. In den stap vordert hij, uithoofde van zijne ligchaamslengte‚ tamelijk vlug. Ik vond dien geschat op 5 Eng. mijlen in het uur, en goed doorstappende zou hij dan met gemak dagelijks eenen weg van ruim 15 uren gaans afleggen. Hoezeer de spoed zijner versnelde bewegingen meermâlen met groote overdrijving is voorgesteld, schijnt de onwederstaanbare kracht daarvan, inzonderheid wanneer men eene dravende kudde dezer dieren beschouwt, niet wel te kunnen worden overdreven. Men zegt, dat zij, die het daveren van den grond, daardoor, vooral in de stilte van den nacht, veroorzaakt, nimmer hebben gehoord, zich daarvan geene goede voorstelling kunnen maken, evenmin als van den anderen kant iemand zich verbeelden kan, hoe onmerkbaar zacht en als het ware steelsgewijs ze soms kunnen wegsluipen door het hooge gras. Het eerste rumoer wordt nogthans onbeschrijfelijk genoemd, te meer daar de dreun hunner voetstappen als het ware onophoudelijk wordt versterkt door het knappen der boomtakken en het gekraak der door hen verbrokene of uitgetrokken stammen zelfs van zeer zware boomen.
Is dit laatste geluid wezenlijk? Breekt en ontwortelt de olifant zelfs de sterkste boomen? Deze uitdrukking behoort alweder tot de dichterlijke overdrijvingen in de geschiedenis van dit dier, doch waarvan ook latere reizigers, vooral cumming, zich niet hebben kunnen onthouden. Deze verhaalt, dat, na zulk eenen marsch door het woud, "de digt bij den grond afgebrokene stammen in zoo grooten getale verspreid lagen, dat men er niet meer door kon komen." Pringle stemt echter